Draagt OK-beschikking met dwangsommen gezag van gewijsde?
Een tijdelijk bestuurder, die is aangesteld door de OK, sommeert een van de aandeelhouders van een fruitsappenbedrijf tot betaling van de dwangsommen wegens schending van de geboden en verboden die de OK hem heeft opgelegd. De bestuurder weigert de dwangsommen te betalen. De tijdelijk bestuurder legt daarop beslagen op activa van deze aandeelhouder. De aandeelhouder vordert bij de rechtbank verklaring voor recht dat hij de geboden van de OK niet heeft overtreden en dus geen dwangsommen heeft verbeurd. De rechtbank wijst een deel van de vorderingen toe. In hoger beroep buigt het hof zich over de vraag of een van de beschikkingen van de OK, op grond waarvan een deel van de dwangsommen is gevorderd, gezag van gewijsde draagt. Het hof overweegt dat de OK op de voet van artikel 2:349a BW een onmiddellijke voorziening heeft getroffen in een enquêteprocedure. De beslissingen in een dergelijke procedure hebben evenals bijvoorbeeld die in een kort geding naar haar aard geen gezag van gewijsde, aldus het hof. Uit de betreffende beschikking blijkt ook dat de OK oordeelde als dwangsomrechter. De beschikking kan naar het oordeel van het hof dan ook niet zo begrepen worden dat daarin een definitief oordeel wordt gegeven over de vraag of op basis van de beschikking van de OK dwangsommen zijn verbeurd en dat dit oordeel aan de beslissing in het dictum ten grondslag is gelegd. Een dergelijke uitleg zou naar het oordeel van het hof ook niet stroken met de vaste rechtspraak op dit punt. Het beroep op gezag van gewijsde door het fruitsappenbedrijf is tevergeefs.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-07-2024