Naar boven ↑

ALGEMENE MEDEDELING

In de loop van januari 2025 wordt deze online omgeving geïntegreerd in Boomportaal (www.boomportaal.nl), waarna deze omgeving wordt opgeheven. Vanaf dat moment linkt deze URL automatisch door naar Boomportaal.

4.303 resultaten

Rechtspraak

OR 2022-0014

Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn/Bestuurder

Een pensioenfonds stelt een bestuurder aansprakelijk voor het niet afdragen door de vennootschap van bij werknemers ingehouden pensioenpremie. De vennootschap heeft haar activa inmiddels overgedragen aan een stichting. De schuld van de vennootschap uit hoofde van de pensioenpremieachterstand is daarom als gevolg van overgang van onderneming van de vennootschap overgegaan op de stichting. De vennootschap blijft echter (ingevolge art. 7:663 BW) gedurende een jaar naast de stichting hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de schuld. Anders dan de rechtbank heeft het hof de vordering afgewezen wegens het verstrijken van de vervaltermijn van artikel 7:663 BW. Het hof oordeelde namelijk dat het vorderingsrecht op de hoofdelijk aansprakelijke bestuurder afhankelijk is van het vorderingsrecht op de betalingsplichtige vennootschap. Door het vervallen van het vorderingsrecht op de vennootschap, is volgens het hof dus ook het vorderingsrecht op de bestuurder teniet gegaan. Het hof stoelt zijn oordeel, dat de bestuurder niet aansprakelijk is, daarnaast op het feit dat de betalingsonmacht tijdig is gemeld, althans dat het pensioenfonds voldoende op de hoogte was. Tegen deze oordelen keert het pensioenfonds zich in cassatie. De Hoge Raad laat het oordeel van het hof dat tijdig mededeling van van betalingsonmacht is gedaan, althans dat het pensioenfonds voldoende op de hoogte was, in stand (art. 81 RO). Anders dan het hof oordeelt de Hoge Raad dat het vorderingsrecht op de hoofdelijk aansprakelijke bestuurder niet teniet gaat wanneer de rechtspersoon niet meer aansprakelijk kan worden gehouden wegens het verstrijken van de vervaltermijn van artikel 7:663 BW. Volgens de Hoge Raad is dat vorderingsrecht zelfstandig en niet, zoals het hof oordeelde, afhankelijk van het vorderingsrecht op de rechtspersoon. Dit leidt echter niet tot cassatie, aangezien het oordeel van het hof dat de bestuurder niet aansprakelijk is zelfstandig wordt gedragen door het in cassatie tevergeefs bestreden oordeel dat betalingsonmacht tijdig was gemeld, althans dat het pensioenfonds voldoende op de hoogte was.
Hoge Raad, 14-01-2022

Met annotatie door M.H. Visscher

Rechtspraak

OR 2021-0388

Enquête dmarcian Europe B.V.; opheffing onmiddellijke voorzieningen

OK; enquête. De OK heeft in een eerdere beschikking een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van een vennootschap en onmiddellijke voorzieningen getroffen (i.e. de benoeming van een tijdelijk bestuurder met doorslaggevende stem en de overdracht van (op twee na) alle aandelen aan een beheerder van aandelen). De reden voor de getroffen onmiddellijke voorzieningen was, kort gezegd, een vermogensrechtelijk geschil tussen de vennootschap en een partner waarmee zij samenwerkte. Dat geschil veroorzaakte tevens een impasse in de besluitvorming binnen de vennootschap en vormde een serieuze belemmering voor de bedrijfsvoering van de vennootschap. In een andere procedure is de ene aandeelhouder van de vennootschap veroordeeld om zijn aandelen over te dragen aan de andere aandeelhouder. Als gevolg van die overdracht houdt de laatstgenoemde aandeelhouder 100% van de aandelen in het kapitaal van de vennootschap waarop de enquête ziet. De samenwerking tussen de vennootschap en de partner is bovendien beëindigd. Het onderzoek is afgerond en het onderzoeksverslag is gedeponeerd. De vennootschap verzoekt daarom om opheffing van de eerder getroffen onmiddellijke voorzieningen. Die jagen de vennootschap op kosten, terwijl de situatie die eerder noopte tot het treffen van de voorzieningen, niet langer aan de orde is. De OK overweegt dat zij onmiddellijke voorzieningen kan treffen, indien dit vereist is in verband met de toestand van de rechtspersoon of het onderzoek. Gezien de afronding van het onderzoek en de hiervoor beschreven gewijzigde omstandigheden, doet geen van beide gronden zich meer voor. Bovendien is het in het belang van de vennootschap om te worden verlost van de negatieve effecten van de onmiddellijke voorzieningen. De OK willigt daarom het verzoek in.
Ondernemingskamer Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 29-10-2021