Annotatie
3 februari 2020
Rechtspraak
Hoge Raad 6 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:246 (Crane Services).
Voor bestuurders geldt dat zij bij hun taakvervulling binnen de grenzen van hun bevoegdheden dienen te opereren en die bevoegdheden op deugdelijke wijze dienen aan te wenden. Het uitgangspunt is daarbij evenwel dat de vennootschap zelfstandig drager van rechten en plichten is. Het handelen van de bestuurder (in die hoedanigheid) wordt toegerekend aan de vennootschap. Verder geldt dat in beginsel alleen de vennootschap aansprakelijk is jegens een derde. Persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder naast die van de vennootschap is uitzondering. Voor aansprakelijkheid als bestuurder is voorts van belang dat het wel om bestuurdersgedragingen moet gaan. Zie onder andere HR 23 november 2012, NJ 2013/302 (Van de Riet/Hoffmann), waar de aangesproken persoon niet als bestuurder maar als bemiddelaar aansprakelijk was. Over bestuurdersaansprakelijkheid in zijn algemeenheid gaat de recente uitspraak van de Hoge Raad van 5 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2628). Ik citeer daaruit: ‘Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Aldus gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Een hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen (vgl. HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959, NJ 2009/21).'
In het onderhavige geval, zo blijkt uit de conclusie van de A-G, bestond het onrechtmatig handelen volgens het oordeel van het hof uit 'een samenstel van handelingen, bestaande uit: (a) het namens Crane Services accepteren van de aanwijzing als partij bij de overeenkomst, terwijl Crane Services op dat moment een vrijwel lege vennootschap was die op dat moment niet aan die overeenkomst kon voldoen en die daarvoor ook geen verhaal bood, en (b) het niet verschaffen van de nodige financiële middelen en ook niet tijdig en correct inroepen van het financieringsvoorbehoud’. Daarnaast had het hof geoordeeld dat in het midden kan blijven (i) of eiser c.s. de financiering voldoende tijdig en zorgvuldig hebben aangevraagd, en (ii) of de banken hoe dan ook niet bereid waren om de financiering te verstrekken. Dit omdat zelfs als eiser c.s. op deze punten het gelijk aan hun zijde zouden hebben, immers nog steeds geldt 'dat [hun] beroep tegenover Antea op het financieringsvoorbehoud niet tijdig op de correcte wijze is gedaan, zodat dat beroep geen gevolg heeft'. Van belang was verder, zo blijkt uit de conclusie van de A-G, dat de voorwaarden voor een beroep op het financieringsvoorbehoud juist in de overeenkomst waren opgenomen omdat het tussen partijen op dit punt eerder was misgegaan. Ook hadden eiser c.s. deskundige bijstand gehad bij het aangaan van de overeenkomst, en was niet, althans niet voldoende gesteld of gebleken dat eiser c.s. zich tijdig hadden ingespannen om de vereiste twee schriftelijke afwijzingen te bemachtigen. Het is dan inderdaad naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar om een partij vrij strikt te houden aan die voorwaarden. In de onderhavige casus werd er onder meer over geklaagd dat het hof heeft miskend dat voor aansprakelijkheid als (indirect) bestuurder is vereist dat hem van het verweten handelen een voldoende ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt, althans dat het zijn oordeel dat hiervan sprake is ontoereikend heeft gemotiveerd. De Hoge Raad casseert dit oordeel omdat uit de overwegingen van het hof niet blijkt dat het heeft onderzocht of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. In een andere uitspraak (HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2930, (Kameleon)) liet de Hoge Raad in een dergelijke situatie een arrest van het hof in stand omdat de door het hof genoemde omstandigheden waarop het zijn oordeel baseerde erop neerkwamen dat eiser niet alleen in privé, maar ook in hoedanigheid van bestuurder doelbewust had samengespannen om een gedeelte van de overeengekomen koopprijzen aan het zicht van crediteuren te onttrekken. Dit liet volgens de Hoge Raad geen andere conclusie toe dan dat eiser persoonlijk een ernstig verwijt kon worden gemaakt. In het onderhavige geval zag de Hoge Raad voor een dergelijke interpretatie blijkbaar geen ruimte.
Uit het Kameleon-arrest blijkt voorts dat het antwoord op de vraag of een bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, afhankelijk is van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. Er is aldus sprake van een open norm. Het is nu aan het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch om alsnog te beoordelen of er sprake is van kwalificerende ‘ernstig verwijt’ omstandigheden. De bewijslast daarvoor ligt bij Antea.