Naar boven ↑

Update

Nummer 14, 2012
Uitspraken van 29-08-2012 tot 03-09-2012
Redactie: prof. mr. E.C.H.J. Lokin, mr. drs. K.H. Boonzaaijer en mr. E.H. Leemreis.

Rechtspraak

Bestuurdersaansprakelijkheid
In 121666 wordt een bestuurder aansprakelijk gehouden op grond van artikel 2:248 BW. Interessant is de reden van onbehoorlijk bestuur die het hof aanneemt. Volgens het hof getuigt het namelijk van kennelijk onbehoorlijk bestuur om zonder meer een bedrijfsconcept te herhalen dat al meermalen is mislukt. Indien is te voorzien dat ook een nieuwe poging zal mislukken, is eveneens te voorzien dat de schuldeisers daarvan de dupe zullen worden, hetgeen een zorgvuldig handelend bestuurder tracht te voorkomen. Derhalve zal de ondernemer, na twee mislukte pogingen, in ieder geval moeten onderzoeken hoe kan worden bewerkstelligd dat een volgende poging wel zal slagen. Voorts zal moeten blijken dat de nieuwe onderneming zodanig anders is opgezet dan de vorige, dat gebleken valkuilen worden vermeden. In casu had de bestuurder een dergelijk onderzoek niet verricht.

Aandeelhoudersovereenkomsten en de gebondenheid hieraan van de (enige) commissaris/aandeelhouder
In 121670 herhaalt de rechtbank de bestaande doctrine omtrent de geldigheid van aandeelhoudersovereenkomsten (zie hiervoor onder meer HR 30 juni 1944 (Wennex), HR 13 november 1959 (Distilleerderij Melchers) en HR 19 februari 1960 (Aurora) De rechtbank ’s-Gravenhage overweegt dat de aandeelhoudersovereenkomst is aangegaan tussen twee aandeelhouders, die daarmee gebruik hebben gemaakt van hun – van oudsher in het ondernemingsrecht erkende – bevoegdheid om hun aandeelhoudersbelang in de vennootschap te dienen door het aangaan van een stemovereenkomst. Dat dit belang niet altijd parallel loopt met het vennootschappelijk belang, kan aan de houdbaarheid van een aandeelhoudersovereenkomst niet afdoen. Dat neemt niet weg dat zich bijzondere omstandigheden kunnen voordoen die ertoe kunnen leiden dat van een aandeelhouder op de voet van artikel 2:8 lid 2 BW geen onverkorte nakoming van een aandeelhoudersovereenkomst verlangd zal kunnen worden. Dat zal zich kunnen voordoen als het belang van de vennootschap of bij de vennootschap betrokken belanghebbenden door onverkorte naleving van de overeenkomst, afgezet tegen het gediende aandeelhoudersbelang, in onaanvaardbare mate geschaad wordt. Van dergelijke omstandigheden is echter in dit geding niet gebleken, aldus de rechtbank.
Interessant aan deze uitspraak is echter voornamelijk de geponeerde vraag of een van beide aandeelhouders wel gebonden kan zijn aan de aandeelhoudersovereenkomst vanwege zijn hoedanigheid als (de enige) commissaris. Aangevoerd wordt dat de besluiten van de RvC, voor zover die in strijd zouden zijn met de inhoud van de aandeelhoudersovereenkomst, derhalve onaantastbaar zijn. De rechtbank oordeelt echter dat in de regel de gebondenheid van een commissaris aan een stem-/aandeelhoudersovereenkomst niet aanvaardbaar zal zijn, gelet op de positie die de aandeelhouder in een vennootschap bekleedt en het vennootschappelijk belang dat de (Raad van) commissaris(en) heeft te dienen in zijn toezichthoudende en raadgevende taak. Dat neemt echter niet weg dat ook bij de uitoefening van zijn taak als commissaris verlangd mocht worden dat een commissaris zich zou gedragen naar de inhoud van de aandeelhoudersovereenkomst en daarvan slechts onder bijzondere omstandigheden zou afwijken. In casu oordeelt de rechtbank dat van de commissaris/aandeelhouder verlangd mocht worden dat hij zich ook in zijn rol als commissaris in overeenstemming met de aandeelhoudersovereenkomst zou gedragen, zolang niet evident sprake zou zijn van strijd met het vennootschappelijk belang.

Vernietiging persoonlijke borg van bestuurder op grond van artikel 1:88 BW
Steeds vaker, met name sinds deze weg is gevonden als oplossing om onder de Dexia-overeenkomsten uit te komen, wordt erkenning van vernietiging van een overeenkomst door de echtgeno(o)t(e) op grond van artikel 1:88 BW verlangd. Zo ook deze week in 121668, waar de vaststelling van vernietiging van een persoonlijke borgstelling tussen een bank en bestuurder werd geëist. De rechtbank Amsterdam overweegt in casu dat op grond van artikel 1:88 lid 1 sub c BW een echtgenoot de toestemming van de andere echtgenoot behoeft voor rechtshandelingen die ertoe strekken dat hij, anders dan in de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf, zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt, of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van de derde verbindt. Op grond van artikel 1:88 lid 5 BW is toestemming voor een rechtshandeling als bedoeld in artikel 1:88 lid 1 sub c BW niet vereist, indien zij wordt verricht door een bestuurder van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die daarvan alleen of met zijn medebestuurders de meerderheid van de aandelen houdt en mits zij geschiedt ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van die vennootschap.
In casus komt de rechtbank tot het oordeel dat de borgtocht niet geschiedde ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van de vennootschap. De bestuurder dient overigens nog wel even aan te tonen dat hij daadwerkelijk getrouwd was.

Vernietiging ontslagbesluiten bestuurder wegens niet horen
Een laatste uitspraak waar ik kort de aandacht zou willen vestigen is 121671. Hierin vordert de bestuurder vernietiging van enkele besluiten die strekken tot zijn ontslag, aangezien hij niet gehoord is conform artikel 2:227 BW. De rechtbank Utrecht overweegt dat het voorschrift uit artikel 2:227 lid 4 BW ook dient te worden nageleefd indien aandeelhouders een besluit tot ontslag van een bestuurder hebben voorgenomen, ongeacht of die besluitvorming vervolgens tijdens een AVA tot stand komt of daarbuiten. Nu de bestuurder niet in de gelegenheid is gesteld om op zijn raadgevende stem ten aanzien van het voorgenomen besluit te doen horen, was het toen genomen ontslagbesluit strijdig met artikel 2:227 BW en de statuten (zie met betrekking tot art. 2:227 lid 4 BW tevens HR 10 maart 1995 (Jansen Pers)).

Hof

Rechtbank