Naar boven ↑

Update

Nummer 19, 2012
Uitspraken van 02-10-2012 tot 09-10-2012
Redactie: prof. mr. E.C.H.J. Lokin, mr. drs. K.H. Boonzaaijer en mr. E.H. Leemreis.

Rechtspraak

Graag wijs ik u op de volgende uitspraken.

Ponzi-scheme
Allereerst kwam de Hoge Raad in OR 2012-0251 tot een oordeel met betrekking tot de ponzi-fraude van René  van den Berg. Gedupeerde leningverstrekkers hadden Van der Heiden aansprakelijk gesteld omdat hij onrechtmatig zou hebben gehandeld door zonder vergunning op te treden als effectenbemiddelaar (art. 7 Wte 1995) of zonder vergunning effecten aan te bieden (art. 3 Wte 1995). De Hoge Raad stelt de aansprakelijkheid van Van der Heiden vast, maar matigt wel wegens eigen schuld.

Geldigheid van de splitsing van een rechtspersoon
Een volgende interessante zaak is OR 2012-0256, waarin de vraag centraal stond of de splitsing van een rechtspersoon kan worden vernietigd met een beroep op de (faillissements)pauliana. Het hof Arnhem komt uiteindelijk tot het oordeel dat artikel 2:334u BW exclusief regelt op welke gronden een splitsing van een rechtspersoon kan worden vernietigd. Daar behoort de (faillissements)pauliana niet toe. Het door curatoren gedane beroep op vernietiging van de splitsing (enkel gegrond op artikel 42 Fw) heeft derhalve geen rechtskracht, zodat van de rechtsgeldigheid van de onderhavige splitsingen moet worden uitgegaan.

Bestuurdersaansprakelijkheid
In OR 2012-0252 werd een bestuurder, die door de rechtbank nog persoonlijk aansprakelijk werd gehouden, vrijgesproken. Het hof Amsterdam overweegt dat conform vaste rechtspraak (zie onder meer HR 06-10-1989, NJ 1990, 286 (Beklamel)) slechts beslissend is of de bestuurder een overeenkomst namens de vennootschap is aangegaan in de wetenschap, of terwijl hij redelijkerwijs behoorde te begrijpen, dat de vennootschap niet of niet binnen een redelijke termijn aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de ingevolge die tekortkoming door de wederpartij te lijden schade. Door (mede) beslissende betekenis toe te kennen aan de beantwoording van de vraag of een gerede of reële kans bestond dat Wanders zou kunnen worden betaald en door in dat verband een verzwaarde stelplicht aan de zijde van de heer en mevrouw Van den Boogert aan te nemen, is de rechtbank van een onjuiste maatstaf uitgegaan.