Naar boven ↑

Update

Nummer 29, 2012
Uitspraken van 12-12-2012 tot 18-12-2012
Redactie: prof. mr. E.C.H.J. Lokin, mr. drs. K.H. Boonzaaijer en mr. E.H. Leemreis.

Rechtspraak
Afgelopen week werd voornamelijk gedomineerd door uitspraken van de Ondernemingskamer. Ook werden er, zoals iedere week, enkele bestuurders persoonlijk aansprakelijk gehouden. Graag wijs ik u op onderstaande uitspraken.

Bestuurdersaansprakelijkheid
In OR 2012-0366 werd de bestuurder van een vennootschap aansprakelijk gehouden wegens het afsplitsen en overbrengen van (een deel van) de activiteiten van de ene vennootschap naar de andere waardoor de vennootschap uiteindelijk failliet is gegaan en de vordering van X tegen de vennootschap onbetaald is gebleken. De rechtbank Amsterdam oordeelt echter dat de bestuurder in onderhavige casus geen persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt en dus niet aansprakelijk gehouden kan worden. Ten tijde van de verweten gedragingen bestond de betalingsverplichting nog niet. Daarnaast overweegt de rechtbank dat een bestuurder in beginsel vrij is zijn bestuurstaken in te vullen. Dat een en ander niet goed uitpakt, maakt nog niet dat aan de bestuurder een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt.

Ook in OR 2012-0365 werd de bestuurder persoonlijk aansprakelijk gesteld. Het hof 's-Gravenhage oordeelde echter, evenals bij bovenstaande uitspraak, dat aan de bestuurder geen ernstig verwijt kan worden gemaakt en de bestuurder dus niet persoonlijk aansprakelijk is voor de geleden schade.

Vernietiging van bestuursbesluiten
OR 2012-0364 ziet op een enigszins (van de kant van eisers) rommelige zaak. Interessant in deze uitspraak is de vraag of in het geval dat een aandeelhouder met meer dan 10% van de aandelen het uitschrijven van een algemene vergadering verzoekt aan het bestuur, er door een van de bestuurders een beroep gedaan kan worden op de Wijsmuller-maatstaf (HR 15-07-1968, NJ 1969, 101), namelijk dat er sprake moet zijn van onderling overleg en het besluit tot het uitschrijven van de algemene vergadering anders vernietigd kan worden. Volgens de rechtbank Arnhem is de stelling dat voor dit specifieke bestuursbesluit overleg vereist is, onjuist. In een geval als het onderhavige, waar het bestuur tot oproeping overgaat omdat meer dan 10% van de stemgerechtigde aandeelhouders wil vergaderen, voert het bestuur overeenkomstig de statuten de wens van deze aandeelhouder(s) uit en roept het op tot een vergadering. Van overleg, vaststellen van bestuursbeleid, hoort daarbij geen sprake te zijn.

Ondernemingskamer
De afgelopen week werd gevuld door verschillende beschikkingen van de Ondernemingskamer. In het bijzonder zou ik de aandacht willen vestigen op OR 2012-0363 waarin de Ondernemingskamer eenzelfde tactiek hanteert als bij Inter Acces (HR 25-02-2011, LJN BO7067), namelijk door weliswaar het onderzoek te openen maar direct te schorsen (tot het moment dat een der partijen het onderzoek wil (her)openen) en wel over te gaan tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen.

In OR 2012-0362 speelde de ontvankelijkheid van verzoeksters een rol. Zij hadden in strijd met art. 2:394 lid 1 BW vooraf geen schriftelijke kennisgeving doen uitgaan naar de vennootschap. Verzoeksters waren echter van mening dat artikel 2:349 lid 1 BW coulant pleegt te worden toegepast en dat er reden was hen wel in hun verzoek te ontvangen, gelet op de urgentie van de gevraagde onmiddellijke voorzieningen. De OK stelt echter dat voor een uitzondering op voormelde bepaling of voor enige vorm van coulante toepassing van die bepaling echter geen reden is doordat verzoeksters in het geheel niet hebben toegelicht op grond waarvan zij hun bezwaren niet vóór de datum van indiening van het verzoekschrift, schriftelijk kenbaar hebben gemaakt.

Ten slotte stond in OR 2012-0354 de uitzonderingsregel van artikel 46d aanhef en onder b WOR (politiek primaat) centraal. De Ondernemingskamer komt echter tot het oordeel dat de uitzonderingsregel in casu niet van toepassing is en de gemeente Amsterdam dus advies had moeten vragen aan de ondernemingsraad. In OR 2012-0355 speelde dezelfde vraag omtrent de uitzonderingsregel van art. 46d aanhef en onder b WOR en werd deze ook niet van toepassing geacht door de Ondernemingskamer.

Hof

Rechtbank