Naar boven ↑

Update

Nummer 7, 2012
Uitspraken van 26-06-2012 tot 03-07-2012
Redactie: prof. mr. E.C.H.J. Lokin, mr. drs. K.H. Boonzaaijer en mr. E.H. Leemreis.

Rechtspraak

De meest spraakmakende uitspraak van deze week is gedaan door de rechtbank Assen inzake het voortbestaan van (pedo)vereniging Martijn OR-121219. De rechtbank stelt daarin voorop dat het uitdragen van in de ogen van velen ongewenste opvattingen op zichzelf genomen geen grond geeft om tot een verbodenverklaring en ontbinding te komen van een vereniging. Vorenstaande laat echter onverlet dat de rechtbank wel van oordeel is dat de vereniging ontbonden en vereffend dient te worden op grond van art. 2:20 BW, omdat de werkzaamheid van de Vereniging Martijn inbreuk maakt op de algemeen aanvaarde grondvesten van ons rechtsstelsel en deze werkzaamheid daarom in strijd is met de openbare orde.

Voorts wijs ik u graag op OR-121218. In dit arrest staat de huidige tegenstrijdige belangregeling opgenomen in art. 2:256 BW centraal. Hierbij komen verschillende interessante vragen aan bod, waaronder de vraag of een bestuurder de vennootschap kan vertegenwoordigen bij het vaststellen van zijn eigen vertrekvergoeding. De rechtbank Maastricht oordeelt dat deze bevoegdheid als accessoir aan de bevoegdheid tot ontslag kleeft en dus de AVA toekomt, ook indien de bestuurder bij overeenkomst vertrekt en niet ontslagen wordt. Verder wordt tevens ingegaan op een eventuele verplichting van de bestuurder tot het zo tijdig informeren van de AVA over de aanwezigheid van een tegenstrijdig belang, ook in het geval dat het tegenstrijdig belang in de statuten is weggeschreven. Ook komt aan bod dat hoewel het wegschrijven van het tegenstrijdig belang tot gevolg heeft dat bepaalde rechtshandelingen niet nietig zijn, dit niet meebrengt dat de vennootschap daarmee het instrument van art. 2:9 BW uit handen geslagen wordt.

Verder wijs ik u graag op OR-121216 waarin een ongeoorloofd kasrondje wordt aangenomen, waardoor de aandeelhouders/oprichters tot betaling verplicht worden op grond van art. 2:180 lid 2 BW en de bestuurder aansprakelijk wordt gehouden op grond van art. 2:248 BW voor het niet tijdig publiceren van de jaarrekening.

Als laatste wijs ik u nog op OR-121215 waarin een bestuurder aansprakelijk wordt gehouden door het hof Amsterdam. Het hof past daarbij de heersende maatstaf toe en oordeelt dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde althans toegelaten transacties tot gevolg hadden dat de vennootschap een project waarvoor gelden ontvangen waren niet kon realiseren, dat daarmee elke kans dat de vennootschap aan haar verplichtingen jegens de twee schuldeisers zou kunnen voldoen illusoir werd en dat de vennootschap ook geen verhaal bood voor de als gevolg daarvan optredende schade.

Hof

Rechtbank