Naar boven ↑

Update

Nummer 8, 2012
Uitspraken van 03-07-2012 tot 11-07-2012
Redactie: prof. mr. E.C.H.J. Lokin, mr. drs. K.H. Boonzaaijer en mr. E.H. Leemreis.

Bestuursaansprakelijkheid op grond van art. 2:248 BW
Allereerst waren er drie uitspraken (121283, 121284, 121285) waarin de bestuurder van een vennootschap door de curator aansprakelijk werd gehouden op grond van art. 2:248 BW. In twee van de drie uitspraken, namelijk in 121283 en 121285, wordt aangenomen dat het vermoeden dat de onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement is, niet ontzenuwd. Graag wijs ik u echter op de overwegingen van het hof 's-Hertogenbosch in 121284 (Koks/de Koning q.q.), waarin het hof uiteindelijk niet komt tot aansprakelijkheid van de bestuurder. Voor een goed begrip van de perikelen rondom art. 2:248 BW is deze samenvatting absoluut de moeite van het lezen waard.

Bestuursaansprakelijkheid op grond van art. 6:162 BW
Met betrekking tot bestuurdersaansprakelijkheid zou ik u ook willen wijzen op 121274, waarin de aansprakelijkheid van een bestuurder op grond van art. 6:162 BW wordt aangenomen. De rechtbank Arnhem hanteert hierbij de gangbare maatstaf, namelijk dat de bestuurder bij het aangaan van de verbintenissen namens de vennootschap wist, of toen redelijkerwijs behoorde te begrijpen, dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden. Volstorting aandelen ex art. 2:191 BW
Ook in 121282 speelde de aansprakelijkheid van bestuurder, maar dan op grond van art. 2:180 lid 2 BW. Primair zag deze zaak op de vraag of daadwerkelijk storting van de aandelen had plaatsgevonden ex artikel 2:191 BW. De rechtbank Utrecht oordeelde dat er sprake was van een doorlening van het geld dat ter volstorting aan de vennootschap ter beschikking was gesteld en dat er dus geen sprake was van een schijnstorting. Aan deze lening lag weliswaar geen reële overeenkomst ten grondslag. Dat er sprake was van een geldlening werd echter voldoende aangenomen op grond van het rekening-courantoverzicht. Door het bestaan van de geldlening wordt geen vaststelling van aansprakelijkheid van de bestuurders voor elke tijdens het bestuur verrichte rechtshandeling waardoor de vennootschap is verbonden.

Ondernemingsraden
Twee uitspraken gingen over een geschil tussen de ondernemingsraad en de vennootschap, 121270 en 121272. Van beide is 121272 met name aardig. Hierin speelde de vraag of een doorgevoerde wijziging inhield één in de beloning zelf of één in het systeem van beloning, in welk geval het besluit ter instemming aan de ondernemingsraad had moeten worden voorgelegd. De kantonrechter Zwolle oordeelt dat instemming van de ondernemingsraad vereist was en verklaart het genomen besluit nietig.

Verdeling vermogen van een vereniging

Een opmerkelijke uitspraak is 121274, waarin de verdeling van het vermogen van een verenging na ontbinding centraal staat. Een vereniging met een beperkt aantal leden heeft een aanzienlijk vermogen, dat na ontbinding wordt verdeeld onder de huidige leden. De leden die (achteraf gezien na het inzetten van de ontbinding) uit zijn getreden, vorderen dat ook zij worden betrokken in de verdeling van het vermogen. De rechtbank Groningen erkent dat er een zekere onbillijkheid schuilt in het voorbijgaan aan eisers, maar wijst de vordering af omdat het anders te lastig wordt om aan het einde van de rit te bepalen wie er allemaal gerechtigd zijn tot het vermogen van de ontbonden vereniging. Mededelingsplicht en aansprakelijkheid curatoren voor verkoop uit de boedel Ten slotte nog een interessante uitspraak over de mededelingsplicht en een eventuele aansprakelijkheid van curatoren. In 121280 neemt de rechtbank Utrecht aan dat de curatoren hun mededelingsplicht hebben geschonden bij de verkoop van een onroerende zaak uit de boedel. De curatoren worden echter niet persoonlijk aansprakelijk gehouden voor de geleden schade.

Hof

Rechtbank

Antillen