Update
Rechtspraak
Slechts drie uitspraken en een conclusie van de A-G deze week. In het onderstaande zal ik ze alle vier kort behandelen.
Conclusie A-G Timmerman inzake AEGON/Koersplandewegkwijt
In OR 2013-103 komt de conclusie van A-G Timmerman inzake de massaclaim tegen Aegon aan bod. In onderhavige zaak wordt Aegon aangesproken en wordt compensatie geëist vanwege KoersPlanovereenkomsten of Spaarbelegovereenkomst die Aegon van 1989 tot en met 1998 heeft aangeboden. Volgens de Stichting Koersplandewegkwijt heeft Aegon bij het aanbieden van deze overeenkomsten onvoldoende informatie verstrekt en de deelnemers misleid. Het hof heeft geoordeeld dat er inderdaad sprake was van het verstrekken van onvoldoende informatie en het misleiden van de deelnemers. Aegon is tegen oordeel van het hof in cassatie gekomen.
Hoewel de advocaat-generaal de meeste grieven afwijst en daardoor het oordeel van het hof voor het overgrote deel in stand houdt, strekt de conclusie van de advocaat-generaal tot vernietiging. Volgens de A-G had het hof een onderscheid moeten maken tussen deelnemers die inzicht hadden in het spaarstortingsbedrag en deelnemers die dat niet hadden. De A-G lijkt het tevens aangewezen om de vraag wat de gevolgen zijn van het feit dat het arrest op een aantal punten geen stand houdt over te laten aan het verwijzingshof. Het hof dient de verklaring voor recht dat Aegon misleidend heeft gehandeld uit te leggen.
Bestuurdersaansprakelijkheid
In OR 2013-100 speelde een interessante zaak. Een bestuurder wordt aansprakelijk gehouden omdat hij een pandakte ondertekend heeft waarin aan een kredietverlener wordt toegezegd dat een pandakte in eerste rang wordt verstrekt. De bank blijkt echter een ouder pandrecht te hebben. Hierdoor krijgt de kredietverlener een deel van de door haar verstrekte kredieten niet terugbetaald.
Het hof hanteert de (tweede) maatstaf zoals deze volgt uit Ontvanger/Roelofsen (HR 8 december 2006, LJN AZ0758, NJ 2006, 569). Volgens het hof komt het erop aan of de bestuurder bij het namens de vennootschappen aangaan van de verplichting tot het verlenen van een pandrecht dat eerste in rang was heeft voorzien of heeft behoren te voorzien dat de vennootschappen hun verplichting tot terugbetaling niet zouden nakomen en dat verhaal van de daaruit voortvloeiende schade niet mogelijk zou zijn. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend en laat de bestuurder vrijuit gaan.
In OR 2013-101 wordt een bestuurder en de erfgenaam van de voormalige bestuurder aansprakelijk gehouden op grond van artikel 2:248 lid 2 BW wegens het niet voldoen aan de publicatieverplichting uit artikel 2:394 BW. De vennootschap heeft een substantieel deel van haar gelden uitgeleend aan familieleden van de bestuurders en aan gelieerde vennootschappen, zonder dat de vennootschap daar een zakelijk belang bij had. Ook is er geen zekerheid verlangd voor de terugbetaling. De bestuurders hebben zich voornamelijk laten leiden door privébelangen en worden derhalve persoonlijk aansprakelijk gesteld.
Ontheffing van eigen concurrentiebeding door de directeur zelf
In OR 2013-00102, ten slotte speelde de vraag of een directeur ontheffing kon verlenen aan zichzelf inzake een concurrentiebeding. Het hof Leeuwarden oordeelt dat een dergelijk besluit nietig is op grond van artikel 2:14 lid 1 BW.
Hoge Raad
Hof
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Directeur kan zich niet zelf ontheffing van het concurrentiebeding verlenen. Nietig besluit op grond van artikel 2:14 BW 12-03-2013
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Bestuurdersaansprakelijkheid. Een bestuurder heeft pandakten ondertekend waarin aan kredietverlener (RCI) wordt toegezegd dat een pandrecht eerste in rang wordt verstrekt. De bank had echter een ouder pandrecht waardoor RCI een deel van de door haar verstrekte kredieten niet krijgt terugbetaald. Is de bestuurder aansprakelijk? Welke norm dient daarbij te worden gehanteerd? 12-03-2013