Naar boven ↑

Update

Nummer 13, 2013
Uitspraken van 29-03-2013 tot 03-04-2013
Redactie: prof. mr. E.C.H.J. Lokin, mr. drs. K.H. Boonzaaijer en mr. E.H. Leemreis.

Rechtspraak
Graag wijs ik u op onderstaande uitspraken.

Ontvankelijkheid OK als economisch gerechtigde
De Hoge Raad oordeelt in OR 2013-0133 over de ontvankelijkheid van een economisch gerechtigde inzake het instellen van een onderzoek bij de OK. In casu ging het om een aandeelhouder van een vennootschap naar het recht van Hong Kong, die een onderzoek wil laten verrichten naar het beleid en de gang van zaken van een Nederlandse BV waar de vennootschap naar het recht van Hong Kong alle aandelen van bezit. De OK achtte de aandeelhouder ontvankelijk. De Hoge Raad overweegt dat volgens vaste rechtspraak de strekking van het enquêterecht meebrengt, dat de verschaffer van risicodragend kapitaal die een eigen economisch belang heeft in de vennootschap waarop het verzoek betrekking heeft, welk belang in zoverre op een lijn kan worden gesteld met het belang van een aandeelhouder of certificaathouder, voor de toepassing van artikel 2:346, aanhef en onder b, BW, dient te worden gelijkgesteld met aandeelhouders of certificaathouders. Volgens de Hoge Raad getuigt het oordeel van de OK om de desbetreffende aandeelhouder als economisch gerechtigde ontvankelijk te verklaren, niet van een onjuiste rechtsopvatting. Niet nodig is dat de aandeelhouder rechtstreeks aandelen houdt in de Nederlandse BV. Ook de omstandigheid dat de moedervennootschap een vennootschap is naar het recht van Hong Kong leidt niet tot een ander oordeel nu de OK heeft vastgesteld dat de ondernemingsactiviteiten plaatsvinden in de Nederlandse BV.

Graag wijs ik u tevens op annotatie OR 2012–0130 van Harold Koster, die hij schreef naar aanleiding van de uitspraak van de Ondernemingskamer in dezelfde kwestie.

Vrijspraak AFM
In OR 2013-0132 spreekt het hof Amsterdam de AFM vrij. Een kredietverschaffer van DSB had de AFM aansprakelijk gehouden wegens het in strijd handelen met hetgeen van haar als redelijk handelend toezichthouder mocht worden verlangd. De rechtbank had de desbetreffende kredietverschaffer nog gelijk gegeven. Hof Amsterdam maakt echter korte metten met betrekking tot een eventuele aansprakelijkheid van de AFM. Het hof volgt de AFM in haar stelling dat zich niet de situatie voordoet dat zij, als zij in de relevante periode aandacht had besteed aan de achtergestelde deposito’s, in redelijkheid maatregelen op grond van de Wft niet achterwege had kunnen laten.

Zorgvuldigheidsnorm jegens aandeelhouder geschonden
In OR 2013-0126 leed een aandeelhouder schade vanwege het schenden van een concurrentiebeding door zijn mede-aandeelhouder. De aandeelhouder houdt zijn mede-aandeelhouder aansprakelijk, terwijl deze laatste zich beroept op het APB/Poot-criterium. Volgens het hof Leeuwarden is het uitgangspunt het zogenaamde ABP/Poot-criterium, inhoudend dat de schade die een individuele aandeelhouder lijdt als gevolg van onrechtmatig handelen door een derde jegens de vennootschap, niet door de individuele aandeelhouder tegen die derde te gelde kan worden gemaakt (HR 2 december 1994, NJ 1995, 288). In afwijking daarvan kan echter voor toekenning van een schadevergoeding aan een aandeelhouder toch reden zijn, indien sprake is van een toerekenbare tekortkoming of als jegens die bepaalde aandeelhouder een specifieke zorgvuldigheidsnorm in acht had moeten worden genomen (HR 13 januari 2010, LJN BK2143). Die situatie doet zich hier voor, aldus het hof.

Ondernemingsraad
In OR 2013-0122 speelde het volgende. Het Albert Heijn-concern heeft besloten om Albert Heijn to go en Albert.nl onder te brengen in een andere vennootschap. Hierdoor moeten nieuwe ondernemingsraden ingesteld worden. De uitvoering hiervan had het Albert Heijn-concern overgelaten aan haar eigen ondernemingsraad. FNV en CNV proberen de verkiezingen van de ondernemingsraden van Albert Heijn to go en Albert.nl uit te stellen. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van FNV en CNV echter af.

In OR 2013-0123 hadden drie leden van de ondernemingsraad van het bestuur een waarschuwingsbrief ontvangen met daarin onder meer een verbod tot het benaderen van relaties van de onderneming. De ondernemingsraad vordert tenietdoen van de waarschuwingsbrief en het verbod. De kantonrechter overweegt dat de waarschuwingsbrief geen reactie van de onderneming is op iets wat de betrokken ondernemingsraadsleden in hun hoedanigheid als OR-lid bij de uitoefening van hun uit de WOR voortvloeiende bevoegdheden hebben gedaan. Een OR-lidmaatschap is geen vrijbrief om in strijd met goed werknemerschap te handelen als het gaat om iets wat niet direct iets met OR-bevoegdheden te maken heeft. Het staat een werkgever vrij om in een dergelijk geval aan te geven waar de grenzen liggen en, bij overtreding daarvan, wat de consequenties zijn. Vanzelfsprekend kan de waarschuwingsbrief van de onderneming niet zien op handelingen die OR-leden in het kader van de uitoefening van hun OR-taak in de toekomst zullen verrichten.

Bestuurdersaansprakelijkheid
In OR 2013-0125 worden de bestuurders toegelaten tot het leveren van tegenbewijs, nadat de rechtbank Rotterdam geoordeeld had, dat de bestuurders in beginsel aansprakelijk zijn op grond van artikel 2:138 lid 2 BW. Het verweer dat er sprake is van een onbelangrijk verzuim wordt door de rechtbank verworpen.

In OR 2013-0130 en 2013-0127 zien crediteuren die de aansprakelijkheid van bestuurders vorderde, hun vordering stranden.

Hoge Raad

Hof

Rechtbank