Naar boven ↑

Update

Nummer 19, 2013
Uitspraken van 09-05-2013 tot 15-05-2013
Redactie: prof. mr. E.C.H.J. Lokin, mr. drs. K.H. Boonzaaijer en mr. E.H. Leemreis.

Rechtspraak

Na een rustige week, ditmaal weer een drukke met veel uitspraken van de Ondernemingskamer. Graag wijzen wij u op de volgende.

Minderheidsaandeelhouders vs. meerderheidsaandeelhouders inzake ‘delisting’
In OR 2013-0177 waren minderheidsaandeelhouders naar de OK gestapt om het voornemen tot het van de beurs halen van de vennootschap (‘delisting’) tegen te gaan. De OK stelt voorop dat het de meerderheidsaandeelhouder vrij stond om een voorstel tot delisting van de vennootschap te doen en dat het aan het bestuur van de vennootschap is om te bepalen of aan een dergelijk voorstel door de vennootschap steun zal worden verleend dan wel of de vennootschap haar steun aan het voorstel zal onthouden of enig ander voorstel terzake zal entameren. De OK geeft de minderheidsaandeelhouders wel gelijk in hun standpunt dat onvoldoende (inhoudelijke) informatie omtrent de voorgestelde delisting en omtrent de beweegredenen van het bestuur is verstrekt. Van een vooropgezet plan van de meerderheidsaandeelhouder (en een potentiële koper van diens aandelenpakket) om de regelgeving van de Wft omtrent het verplichte bod te omzeilen is naar het oordeel van de OK echter geen sprake. De OK oordeelt dat de beslissing tot delisting niet uitsluitend gedaan is ter behartiging van het belang van de meerderheidsaandeelhouder en er zodoende geen strijd is met artikel 2:8 BW. De OK wijst het verzoek af.

Bestuurdersaansprakelijkheid bij tegenstrijdig belang
In OR 2013-0191 wordt een onbezoldigde stichtingbestuurder aansprakelijk gesteld op grond van artikel 2:9 BW (en artikel 6:162 BW). De reden voor de aansprakelijkheidstelling is voornamelijk dat de bestuurder zijn eigen BV-werkzaamheden heeft verricht voor de stichting. De bestuurder doet een beroep op de verleende finale kwijting en decharge. Rechtbank ‘s-Gravenhage draagt de bestuurder op zowel de finale kwijting, als de decharge te bewijzen. Daarbij dient hij tevens te bewijzen dat de finale kwijting en de decharge onder meer ook zagen op de door zijn BV verrichte werkzaamheden.
De rechtbank overweegt verder dat, hoewel de statuten geen uitzonderingsregeling bevatten, aangenomen moet worden dat de bestuurder als penningmeester wél namens de stichting zaken kon doen met zijn eigen BV op basis van een commercieel tarief, mits alle overige bestuurders – die een dergelijk tegenstrijdig belang niet hadden – daarmee op voorhand unaniem hebben ingestemd. Op deze wijze zou, naar het oordeel van de rechtbank, ontheffing van het tegenstrijdig belang-verbod kunnen worden verleend. Ten slotte vraagt de rechtbank zich af welke schade de stichting precies heeft geleden in geval van aansprakelijkheid op grond van onbehoorlijke taakvervulling.

De bevoegdheden van het bestuur en gegronde redenen om te twijfelen
In OR 2013-0185 was een deel van de leden van een Coöperatieve Handelsvereniging ontevreden met het voornemen het deel van de activiteiten af te stoten en stapten naar de OK. De OK overweegt echter dat bij een grote coöperatie met een inrichting zoals in casu is gekozen (en waarbij de ledenraadvergadering – statutair – als hoogste vertegenwoordigend orgaan van de leden is ingesteld), het aan het bestuur van de onderneming is om het (strategische) bedrijfsbeleid te vormen en uit te voeren of te doen uitvoeren. Dat daarbij van tijd tot tijd – al of niet cruciale – keuzes (moeten) worden gemaakt, dat het bestuur over het een en ander verantwoording aan de leden aflegt in de ledenraadvergadering en dat de omstandigheid dat (een) bepaalde (groep) leden zich niet in dat beleid of de daarbij gemaakte keuzes van het bestuur kunnen vinden, levert niet als zodanig een gegronde reden op om aan de juistheid van dat bedrijfsbeleid of aan een juiste gang van zaken in de onderneming te twijfelen. Het is evenzeer aan het bestuur van de onderneming om de zich in dit verband voordoende risico's te inventariseren, deze te wegen en te beoordelen en zo nodig in verband daarmee maatregelen te treffen. Bij dit alles geniet het bestuur van de onderneming een grote mate van vrijheid; eerst indien sprake is van een zodanig handelen dat geen redelijk handelend ondernemer in dezelfde omstandigheden aldus zou hebben gehandeld, is sprake van handelen dat in strijd komt met elementaire beginselen van verantwoord ondernemerschap.
De OK stelt vast dat de wijze waarop het besluit om de activiteiten af te stoten tot stand is gekomen in overeenstemming met hetgeen daaromtrent in de statuten is bepaald. In hoeverre het besluit vanuit commercieel oogpunt juist of efficiënt is geweest, is vooral een kwestie van appreciatie en van ondernemersbeleid, in de beoordeling waarvan de OK in beginsel niet zal treden nu zij niet enige aanwijzing heeft gevonden dat het bestuur zijn taak in dit opzicht heeft miskend of niet naar behoren heeft vervuld dan wel anderszins met het oog op de belangen van de bij de (onderneming van de) coöperatie betrokkenen onredelijk of onbegrijpelijk heeft gehandeld.

Ontvankelijkheid enquêteprocedure
In OR 2013-0179 speelde de vraag of verzoekster ontvankelijk is, omdat zij geen aandelen in de onderhavige vennootschap waartegen het verzoek gericht is zou houden. De OK overweegt dat de onderhavige vennootschap en de vennootschap waar verzoekster wel aandelen inhoudt samen een economische en organisatorische eenheid onder gemeenschappelijke leiding vormen. Ook wat betreft de samenstelling van de onderscheiden besturen is er naar het oordeel van de OK sprake van een vrijwel volledige personele unie. De onderhavige vennootschap heeft hierbij geen zelfstandig bepaald en gevoerd bestuursbeleid. De OK acht verzoekster derhalve ontvankelijk. Zie over een soortgelijk oordeel van de OK het commentaar van Harold Koster bij OK 7 februari 2012, LJN BV7329 (Chinese Workers).

Stop de door de OK benoemde vereffenaar
In OR 2013-0178 doet men een poging om de door de OK benoemde vereffenaar tegen te houden faillissement aan te vragen. De OK overweegt dat de door haar benoemde vereffenaar zijn taak in beginsel zelfstandig verricht. Bezwaren tegen de wijze waarop de vereffenaar zijn taken uitoefent kunnen slechts leiden tot ontheffing van de vereffenaar uit zijn functie door de OK, indien de vereffenaar kennelijk onredelijk heeft gehandeld of – naar redelijkerwijs te verwachten is – zal handelen.
De OK overweegt dat in het onderhavige geval de schulden van Königsberg haar baten vermoedelijk zullen overtreffen en dat niet alle bekende schuldeisers instemmen met voortzetting van de vereffening buiten faillissement. De opvatting van mr. Spigt dat hij als vereffenaar aangifte tot faillietverklaring dient te doen is in dat verband niet kennelijk onredelijk.

Decharge voor de door de OK benoemde bestuurder?
In OR 2013-0184 vroeg de door de OK benoemde bestuurder aan de OK decharge te verlenen voor het gevoerde bestuur. De OK acht zich echter niet bevoegd decharge te verlenen voor het door een door de OK benoemde bestuurder gevoerde bestuur en wijst het verzoek af.

Hof

Rechtbank