Naar boven ↑

Update

Nummer 2, 2013
Uitspraken van 09-01-2013 tot 15-01-2013
Redactie: prof. mr. E.C.H.J. Lokin, mr. drs. K.H. Boonzaaijer en mr. E.H. Leemreis.

Rechtspraak

Graag wijs ik u op onderstaande uitspraken.

Voorzetting van de procedure terwijl de rechtspersoon tussentijds ontbonden is
In OR 2013-0026 oordeelt de Hoge Raad dat ondanks dat de verkeerde partij gedagvaard is en in het onderhavige geding weliswaar geen veroordelend vonnis of arrest kan worden gewezen, er alsnog een voldoende belang kan zijn bij een inhoudelijke beoordeling van de vordering.
Vervolgens gaat de Hoge Raad in op het voeren van een procedure tegen een ontbonden rechtspersoon. Op grond van artikel 2:19 lid 6 BW houdt een ontbonden rechtspersoon in geval van vereffening van haar vermogen eerst op te bestaan op het tijdstip dat de vereffening eindigt, terwijl artikel 2:23c lid 1 BW voorziet in de mogelijkheid om de vereffening te heropenen, onder meer ingeval nog een schuldeiser opkomt of van het bestaan van een bate blijkt. Volgens de Hoge Raad strookt het hiermee om aan te nemen dat in een geval zoals het onderhavige, waarin een procedure tegen een rechtspersoon is aangevangen voor het tijdstip van haar ontbinding en van de vereffening van haar vermogen, de procedure tegen de rechtspersoon kan worden voortgezet, mede in volgende instanties, ook indien de vereffening van haar vermogen inmiddels is geëindigd en daarvan opgaaf is gedaan door de vereffenaar aan de registers overeenkomstig artikel 2:19 lid 6 BW. Dat de rechtspersoon niet meer bestaat in de door het hof bedoelde zin, staat dus niet in de weg aan voortzetting van de procedure en derhalve evenmin aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering en een eventuele toewijzing van de in hoger beroep door de eisende partij alsnog gevorderde verklaring voor recht.

Bestuurders persoonlijk adequate zekerheid verschaffen kosten enquêteonderzoek
In OR 2013-0024 kiest de Ondernemingskamer voor een opmerkelijk onmiddellijke voorziening. De OK oordeelt dat de bestuurders van de aan het onderzoek onderhevige onderneming, wegens ernstig tekortschieten in hun taak als bestuurder, bij wijze van onmiddellijke voorziening de verplichting opgelegd krijgen om adequate zekerheid te verschaffen ter zake van de kosten van het onderzoek alsmede ter zake van het salaris en de kosten van de bestuurder en de beheerder van aandelen.

Bestuurdersaansprakelijkheid
Ook zijn er weer verschillende bestuurders persoonlijk aansprakelijk gesteld, zie OR 2013-0011, OR 2013-0015, OR 2013-0017, OR 2013-0023 en OR 2013-0025. Ik zou graag de aandacht willen vestigen op de drie onderstaande.

In OR 2013-0025 worden de bestuurders op grond van artikel 2:203 lid 3 BW persoonlijk aansprakelijk gehouden, omdat zij wisten dan wel redelijkerwijs konden weten dat de vennootschap haar verplichtingen niet kon nakomen en de bestuurders voorts een persoonlijk verwijt gemaakt kan worden. In casu wordt de vordering tot aansprakelijk gebaseerd op het feit dat de bestuurders een aanvankelijk opgenomen financieringsvoorbehoud hebben laten vervallen, terwijl zij wisten dat de financiering nog niet rond was.

In OR 2013-0023 wordt een bestuurder persoonlijk aansprakelijk gehouden, onder meer omdat hij ontvangen gelden heeft aangewend voor andere doeleinden dan overeengekomen met de geldschieters. Een zijdelingse vergelijking met HR 26 maart 2010, LJN BK9654 (ING/Zandvliet) doet zich hier aan.

In OR 2013-0017 worden de bestuurders persoonlijk aansprakelijk gehouden op grond van artikel 2:248 BW. De rechtbank 's-Hertogenbosch oordeelt allereerst dat overschrijdingen van de publicatieplicht met 12 of 11 dagen en zelfs 17 dagen (zie Brens q.q./Sarper (HR 11 juni 1993, NJ 1993/173) en Pfennings/Niederer q.q. (HR 2 februari 1996, NJ 1996/406)) als een onbelangrijk verzuim moeten gelden. 
Vervolgens speelt de vraag of de bestuurders inzage zouden moeten krijgen in de administratie van de vennootschap. De rechtbank wijst deze vordering onder meer toe op grond van de eisen van “fair trial” en “equality of arms”, waardoor de overige, aan de eisen van artikel 843a Rv. ontleende verweren volgens de rechtbank geen bespreking meer behoeven.

Put-optie en inkopen eigen aandelen
In OR 2013-0020 speelt een opmerkelijke zaak met betrekking tot art. 2:98 BW. In artikel 2:98 lid 2 jo. lid 9 BW is dwingendrechtelijk bepaald dat een naamloze vennootschap alleen certificaten van haar eigen aandelen mag inkopen als, kort gezegd, haar vrije reserves daarvoor toereikend zijn. In casu heeft de vennootschap die de certificaten uitgegeven had een overeenkomst gesloten waarin opgenomen is dat de vennootschap certificaten terug zou kopen als de andere partij (de Stichting) haar overeengekomen put-optie uit zou oefenen.
De vennootschap beschikt op het moment dat de put-optie wordt uitgeoefend niet meer over vrije reserves en gaat failliet. De rechtbank Utrecht oordeelt vervolgens dat de overeenkomst nietig is en tevens (onafhankelijk van het wel of niet aanwezig zijn van vrije reserves) altijd nietig is geweest, omdat deze steeds in strijd was met dwingend recht.

Hof

Rechtbank