Naar boven ↑

Update

Nummer 27, 2013
Uitspraken van 11-07-2013 tot 17-07-2013
Redactie: prof. mr. E.C.H.J. Lokin, mr. drs. K.H. Boonzaaijer en mr. E.H. Leemreis.

Rechtspraak
Graag wijs ik u op de volgende twee uitspraken.

Uitspraak Hoge Raad inzake belangen minderheidsaandeelhouders Air-France/KLM
In OR 2013-0249 buigt de Hoge Raad zich over de grieven van de minderheidsaandeelhouders van Air France/KLM onder aanvoering van de VEB. Het gaat in onderhavige casus voornamelijk om de vernietiging van twee dividendbesluiten (één genomen door de houders van prioriteitsaandelen en één door de AVA) vanwege het feit dat de besluiten niet met inachtneming van de belangen van de minderheidsaandeelhouders genomen zijn. Hierdoor zouden de besluiten onder andere in strijd zijn met artikel 2:8 BW.

De conclusie van A-G Timmerman strekt tot verwerping van het cassatieberoep, waarbij vooral het lezen van de uitleg van de A-G van het Wijsmuller-criterium (HR 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1969, 101) aan te raden is (in OR 2013-0249 is tevens de conclusie van de A-G samengevat). Interessant is nog de opmerking van de A-G, dat een langjarige herhaling van de hier door KLM gevolgde lijn met weinig heldere aandacht voor de belangen van de minderheidsaandeelhouders ertoe kan leiden dat een reserveringsbesluit als het onderhavige na verloop van tijd wel voor vernietiging in aanmerking kan komen.

De Hoge Raad volgt de conclusie van de A-G. De Hoge Raad overweegt dat de in artikel 2:8 BW neergelegde regel dat de vennootschap en degenen die krachtens de wet en de statuten bij haar organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkander moeten gedragen naar hetgeen door de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd, onder meer meebrengt dat de vennootschap zorgvuldigheid moet betrachten met betrekking tot de belangen van al haar aandeelhouders. De uitwerking van deze zorgvuldigheidsplicht zal mede afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer in aanmerking mag worden genomen dat sprake is van minderheidsaandeelhouders en meerderheidsaandeelhouders (vgl. HR 1 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9857, NJ 2002/296, Zwagerman). Dit laat echter onverlet dat de rechter terughoudendheid past bij de beoordeling of een orgaan van een rechtspersoon bij het nemen van een besluit alle in aanmerking komende belangen naar redelijkheid en billijkheid heeft afgewogen en daarbij de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen. Volgens de Hoge Raad heeft het hof deze terughoudendheid met juistheid vooropgesteld.

Uitspraak Ondernemingskamer inzake vergoeding onteigening SNS BANK
In OR 2013-0250 staat de uitspraak van de Ondernemingskamer inzake de te betalen vergoeding door de staat vanwege het onteigenen van SNS Bank en SNS REAAL centraal. De minister stelt zich op het standpunt dat SNS REAAL en SNS Bank zonder onteigening failliet of in liquidatie zouden zijn gegaan. Zijn aanbod tot schadeloosstelling voor de in het besluit genoemde effecten en vermogensbestanddelen bedraagt derhalve € 0,-. De minister heeft de Ondernemingskamer verzocht de schadeloosstelling vast te stellen in overeenstemming met het aanbod.

De Ondernemingskamer overweegt dat zij het onteigeningsbesluit niet opnieuw zal toetsen, ook niet aan artikel 1 van het eerste protocol van het EVRM, maar dat de gebondenheid aan de uitspraak van de RvS echter niet betekent dat reeds in rechte is komen vast te staan dat op 1 februari 2013 redelijkerwijs verwacht mocht worden dat SNS Bank en SNS REAAL failliet zouden zijn gegaan als de minister niet tot onteigening zou zijn overgegaan.

De OK overweegt dat de minister niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de onteigende effecten en vermogensbestanddelen – naar voormelde maatstaf – op het peiltijdstip nihil was, terwijl dat – gelet op de aanwijzingen voor het tegendeel – wel op zijn weg had gelegen. Dit een en ander leidt tot de conclusie dat de minister het aanbod en het verzoek onvoldoende heeft toegelicht. Deze omstandigheid en de voormelde aanwijzingen brengen naar het oordeel van de Ondernemingskamer reeds mee dat aannemelijk is dat het aanbod geen volledige vergoeding vormt van de door de rechthebbenden geleden schade, althans moet die omstandigheid daarmee worden gelijkgesteld. Mutatis mutandis heeft hetzelfde te gelden voor het onteigende voor zover dit niet op de beurs was genoteerd. Gelet op dit een en ander dient de Ondernemingskamer overeenkomstig artikel 6:11 lid 3 Wft een hogere schadeloosstelling vast te stellen. Om de hoogte van die schadeloosstelling vast te stellen heeft de Ondernemingskamer behoefte aan deskundige voorlichting. Zij zal daartoe deskundigen benoemen. De Ondernemingskamer bepaalt vervolgens dat tegen deze beschikking tussentijds cassatieberoep kan worden ingesteld.

A-G Timmerman en het bewijsvoorschrift van de vof
In OR 2013-0246 gaat A-G Timmerman in zijn conclusie in op de vraag wanneer men het bestaan van een vof aan kan nemen. Is daarvoor het bewijsvoorschrift van artikel 22 WvK leidend en kan men derhalve het bestaan van een vof alleen bewijzen door het overleggen van een akte? Timmerman gaat in op de uitzondering die de Hoge Raad reeds in 1902 heeft toegestaan op artikel 22 WvK, maar benadrukt dat de wetgever in 2008 er nog wel van uitging dat artikel 22 WvK dwingend het overleggen van een akte voorschrijft als enig toegelaten bewijsmiddel. Ondanks het feit dat de huidige regeling in brede kring als verouderd en onoverzichtelijk wordt ervaren, hetgeen overigens nog steeds niet tot de minister door wil dringen, kan niet worden gezegd dat de bepaling iedere zin ontbeert. In onderhavige casus, waar geen akte kan worden overlegd, concludeert de A-G op basis van de feiten dat er in ieder geval noch het bestaan van een vof, noch van een maatschap kan worden aangenomen en concludeert hij tot verwerping van het beroep op grond van artikel 81 RO.

Bestuurdersaansprakelijkheid
Er zijn ook weer enkele uitspraken gedaan waarin bestuurdersaansprakelijkheid centraal staat. In OR 2013-0239 wordt een bestuurder aansprakelijk gehouden wegens onbehoorlijk bestuur dat als belangrijke oorzaak van het faillissement is aan te merken (artikel 2:248 lid 1 BW). Onder verwijzing naar HR 26 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4804 (Juno) oordeelt de rechtbank Den Haag dat de desbetreffende bestuurder aansprakelijk is, omdat hij het belang van de vennootschap heeft achtergesteld bij het belang van het concern, waardoor schuldeisers van de vennootschap onbetaald zijn gebleven.

In OR 2013-0248 wordt een vordering tot persoonlijke veroordeling van de oud-bestuurder afgewezen. Volgens Hof ’s-Gravenhage hebben eisers onvoldoende hun stelling onderbouwd omtrent de financiële toestand van de vennootschap gedurende de bestuursperiode van de oud-bestuurder.

Vereenzelviging en/of misbruik van identiteitsverschil
OR 2013-0241 benadrukt maar weer eens dat een beroep op vereenzelviging/misbruik van identiteitsverschil niet snel gehonoreerd wordt.

Geen economisch gerechtigde en dus niet-ontvankelijk bij de OK
In OR 2013-0247, ten slotte, worden verzoekers niet-ontvankelijk verklaard inzake een enquêteverzoek met betrekking tot vennootschappen waarin zij geen direct aandeelhouder zijn. Het standpunt van verzoekers dat zij economisch gerechtigde zijn en dat zij gerechtigd zijn een concernenquête aan te vragen is volgens de OK onvoldoende toegelicht.

Annotatie: De waarde van de entire agreement clause
Ten slotte zou ik u nog willen wijzen op de annotatie van Maarten Mussche over de waarde die de ‘entire agreement clause’ nog heeft na Lundiform/Mexx.

Hoge Raad

Hof

Rechtbank