Naar boven ↑

Update

Nummer 3, 2013
Uitspraken van 16-01-2013 tot 23-01-2013
Redactie: prof. mr. E.C.H.J. Lokin, mr. drs. K.H. Boonzaaijer en mr. E.H. Leemreis.

Rechtspraak

Afgelopen week bevatte weinig uitspraken met betrekking tot het ondernemingsrecht. Graag wijs ik u op onderstaande twee uitspraken.

(Cassatie)advocaten opgepast!
In OR 2013-0028 diende de Hoge Raad een beslissing te nemen inzake de afgifte van aandelen. De Hoge Raad doet deze zaak uiteindelijk af met 81 RO. Opmerkelijk is echter de wijze waarop de A-G (Spier) korte metten maakt met de cassatieadvocaat. De A-G heeft geen goed woord over voor het beroep in cassatie en stelt over de ‘klachtenbrij': ‘De schier eindeloze reeks klachten is goeddeels onbegrijpelijk. Niet alleen omdat vrijwel geen enkele zin loopt, maar ook en vooral omdat veelal wordt volstaan met één of meer oprispingen of krachttermen waarin tegen (één of meer arresten van) het Hof wordt gefulmineerd. Bovendien voldoen de klachten niet aan de daaraan te stellen eisen omdat: a) niet wordt aangegeven tegen welke oordelen deze zijn gericht; b) niet, laat staan met enige precisie of duidelijkheid wordt aangegeven waarom het Hof het recht zou hebben geschonden of waarom zijn oordeel onbegrijpelijk zou zijn; c) niet met enige nauwkeurigheid uit de doeken wordt gedaan waar bepaalde stellingen waar eiser zich mogelijk op probeert te beroepen in feitelijke aanleg zijn geëtaleerd. Eiser ziet er verder aan voorbij dat a) in cassatie geen plaats is voor feitelijke nova; b) de Hoge Raad geen (derde) feitenrechter is. Hier en daar wordt, naar het lijkt, een rechtsklacht afgevuurd. Voor zover deze klachten al feitelijke grondslag hebben (dat wil zeggen: aansluiten bij wat het Hof heeft overwogen) zijn ze evenwel zo in het oog springend ongefundeerd dat het onnodig lijkt dat per klacht uit te schrijven.'

Bestuurdersaansprakelijkheid
OR 2013-0029 is verder aardig omdat de rechtbank Rotterdam daar expliciet verwijst naar het in november gewezen arrest van de Hoge Raad (HR 23 november 2012, LJN BX 5881) waarin een werknemer – teven de bestuurder – persoonlijk aansprakelijk kan zijn op grond van art. 6:162 BW zonder dat hem een ernstig persoonlijk verwijt hoeft te worden gemaakt. De rechtbank oordeelt dat, naast de ‘gewone' bestuurdersaansprakelijkheid, tevens andere verwijten zijn aangedragen die veeleer betrekking hebben op een op de bestuurder persoonlijk rustende zorgvuldigheidsverplichting en niet zozeer op een tekortkoming of onrechtmatig handelen van een van de hier betrokken vennootschappen. Voor het aannemen van aansprakelijkheid op deze grond geldt het normale regime van artikel 6:162 BW en niet de stringentere maatstaf van een voldoende ernstig persoonlijk verwijt. Helaas komt de rechtbank uiteindelijk niet toe aan het toetsen van deze andere verwijten omdat de bestuurder op basis van de bestuurdersaansprakelijkheidsnorm aansprakelijk gehouden wordt.

Hoge Raad

Hof

Rechtbank