Update
Geachte heer/mevrouw,
Rechtspraak
Deze week zijn er slechts drie uitspraken gedaan die voor het ondernemingsrecht van belang zijn. In deze nieuwsbrief zal ik alle drie de uitspraken kort behandelen.
Interne bestuurdersaansprakelijkheid
In OR 2013-0414 wordt de directeur van een woningstichting persoonlijk aansprakelijk gehouden op grond van artikel 2:9 BW voor de schade die de woningstichting lijdt in verband met een groot bouwproject, dat is gestart onder verantwoordelijkheid van de directeur. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de directeur gehandeld op een wijze die in strijd is met hetgeen in redelijkheid mag worden verwacht van een bestuurder die op zijn taak is berekend en deze nauwgezet vervult. De normen die de directeur heeft overtreden beogen de woningstichting te beschermen tegen te grote financiële risico’s. Nu dit risico zich heeft verwezenlijkt, is de schade in beginsel als een gevolg van zijn onbehoorlijk bestuur aan de directeur toe te rekenen. Dat de schade zich eerst heeft gemanifesteerd na de beslissing van de woningstichting (genomen na het vertrek van de directeur) om het project te stoppen, doorbreekt die causaliteit niet.
De directeur heeft door aldus te handelen zijn taak onbehoorlijk vervuld, waarvan hem een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Hij is in beginsel aansprakelijk voor alle schadelijke gevolgen daarvan.
De directeur beroept zich erop dat aan hem finale kwijting is verleend in de beëindigingsovereenkomst die partijen sloten. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt als uitgangspunt de zogenaamde Haviltex-maatstaf. De rechtbank ziet in dit geval geen reden om zuiver op basis van de gekozen woorden als uitgangspunt te nemen dat Servatius met een bepaling in de overeenkomst aan de directeur finale kwijting heeft verleend voor alle mogelijke vorderingen die zij op hem zou kunnen hebben, uit welke hoofde dan ook. De finale kwijting zoals opgenomen in de beëindigingsovereenkomst kan de directeur derhalve niet beschermen.
Aansprakelijkheid bestuurder ontbonden vennootschap
In OR 2013-0415 staat de vraag centraal of een oud-vennoot van een opgeheven vof uit hoofde van wanprestatie dan wel onrechtmatige daad een vordering kan instellen jegens de oud-bestuurder van een ontbonden vennootschap. In onderhavige casus heeft de ontbonden vennootschap (een BV) de onderneming gekocht van de vof, maar is er niet betaald. De oud-vennoot van de opgeheven vof vordert betaling primair op basis van wanprestatie en subsidiair op onrechtmatige daad.
Ten aanzien van de subsidiaire grondslag – dat de oud-bestuurder van de BV een onrechtmatige daad heeft gepleegd door als bestuurder van Culinex die vennootschap op te heffen zonder de oud-vennoot van de opgeheven vof daarvan in kennis te stellen en door opbrengsten uit Culinex door te sluizen naar zijn privévermogen of dat van zijn echtgenote – overweegt het hof dat, voor zover al kan worden geoordeeld dat onrechtmatig is gehandeld, die handelingen slechts als onrechtmatig ten opzichte van de opgeheven vof kunnen gelden. Deze (eventuele) vordering kan dan ook niet worden ingesteld door de oud-vennoot van de opgeheven vof als privépersoon.
Met betrekking tot de primaire grondslag – wanprestatie – geldt dat de oud-bestuurder van de ontbonden vennootschap geen contractspartij was bij de overeenkomst. Om die reden kan de vordering niet op die grondslag worden toegewezen.
Schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid
In OR 2013-0413 staat de vraag centraal of een Belgische N.V. bevoegd vertegenwoordigd is of niet, of dat er eventueel sprake is van een toerekenbare schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid. Het hof had geoordeeld dat er geen sprake was van (schijn van) vertegenwoordigingsbevoegdheid. De Hoge Raad volgt A-G Vlas en doet de zaak af op grond van artikel 81 RO.
Rest mij nog u een bijzonder goede dag toe te wensen.
Met vriendelijke groet,
Emmanuel Lokin
Hoofdredacteur OR Updates