Naar boven ↑

Update

Nummer 12, 2014
Uitspraken van 15-03-2014 tot 21-03-2014
Redactie: prof. mr. E.C.H.J. Lokin, mr. drs. K.H. Boonzaaijer en mr. E.H. Leemreis.

Geachte heer/mevrouw,

Rechtspraak
Graag wijs ik u op de volgende uitspraken.

Bestuurdersaansprakelijkheid

In OR 2014-0117 worden de bestuurders aansprakelijk gesteld op grond van artikel 2:248 BW en artikel 6:162 BW. Het hof is van mening dat de bestuurders het wettelijke vermoeden (ex artikel 2:248 BW) voldoende hebben ontzenuwd. Vervolgens staat de vraag centraal of de bestuurders (tevens aandeelhouders) aansprakelijk zijn omdat zij de aandelen van de vennootschap doorverkocht hebben aan een stichting waarvan een persoon zonder vaste woon- of verblijfplaats de bestuurder is. Het hof overweegt dat de bestuurders/aandeelhouders in hun hoedanigheid van aandeelhouders de aandelen in de onderneming hebben verkocht. De vraag is of zij in hun hoedanigheid als bestuurders in dat geval ook onrechtmatig gehandeld hebben. Het hof roept in herinnering dat de bestuurders onrechtmatig handelen als zij hebben bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele plichten niet nakomt en hun daarvan een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het hof stelt de curator in de gelegenheid om te bewijzen dat de kopende partij kwade plannen had en dat de bestuurders hiervan op de hoogte waren.

In OR 2014-0116 staat de aansprakelijkheid van een (middellijke) bestuurder centraal. De vennootschap is toerekenbaar tekortgeschoten in het leveren van een elektrische trein/shuttle aan eiser, waar zij contractueel toe verplicht is en welke overeenkomst zij na voltooiing van haar oprichting nogmaals heeft bekrachtigd. De rechtbank heeft de overeenkomst wegens toerekenbare tekortkoming ontbonden en de vennootschap bovendien veroordeeld tot terugbetaling van de reeds ontvangen bedragen. De vennootschap biedt echter geen verhaal. De moeder van de vennootschap en diens bestuurder zijn desondanks terecht niet naast de vennootschap veroordeeld tot terugbetaling, nu zij noch bij het sluiten van de overeenkomst noch bij bekrachtiging wisten dan wel behoorden te weten dat de vennootschap haar verplichtingen niet na zou kunnen komen en/of geen verhaal zou kunnen bieden.

In OR 2014-0112 koopt een stichting een pand van eiser. Hierbij wordt een boetebeding opgenomen dat partijen bij toerekenbaar niet-nakomen veroordeeld worden tot betaling van een boete. Tevens neemt de Stichting een onderneming over van de echtgenote van eiser. De stichting komt beide overeenkomsten niet na en gaat failliet. De rechtbank heeft de bestuurder op grond van onrechtmatig handelen veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding. Het hof oordeelt dat de feiten en omstandigheden het feitelijk vermoeden rechtvaardigen dat de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt en laat de bestuurder toe tot het leveren van tegenbewijs.

In OR 2014-0110 wordt een bestuurder van een beherend vennoot (stichting) van een cv die investeert in een buitenlands vastgoedproject aansprakelijk gesteld. De bestuurder beroept zich met succes op een exoneratieclausule zodat voor aansprakelijkheid van de bestuurder vereist is dat haar opzet dan wel grove schuld kan worden verweten. Hiervan is geen sprake, aldus de rechter. Vervolgens komt de aansprakelijkheid voor hulppersonen aan bod. Gelet op de desbetreffende in het memorandum opgesomde werkzaamheden, is de rechtbank met de bestuurder van oordeel dat (juridische) advisering op lokaal niveau in het buitenland niet tot het Nederlandse beheer kan worden gerekend, in tegenstelling tot het onderhouden van de contacten met de desbetreffende lokale adviseurs, zoals in dit geval met de lokale advocaat. Niet is komen vast te staan dat de lokale advocaat de gewraakte handelwijze als hulppersoon van de bestuurder heeft verricht. De bestuurder wordt derhalve niet aansprakelijk gehouden.

In OR 2014-0109 wordt een middellijk bestuurder via artikel 2:11 BW aansprakelijk gehouden wegens onbehoorlijk bestuur, onder meer vanwege het uitkeren van bijna het gehele vermogen aan dividend.

In OR 2014-0111, ten slotte, worden drie bestuurders aansprakelijk gesteld voor niet betaalde vorderingen, bestaande uit niet betaalde pensioenafdrachten. De gevorderde schadevergoedingen op basis van groepsaansprakelijkheid worden afgewezen, omdat niet voldoende onderbouwd is dat er sprake is van onrechtmatig handelen (in groepsverband). De op de Wbpf gebaseerde vorderingen op de eerste twee bestuurders gezamenlijk zijn verjaard, omdat de stuitingshandelingen jegens hen na de verjaringstermijn – en dus te laat – zijn ingeroepen. De vordering op de derde bestuurder is wel (gedeeltelijk) toegewezen, daar laatstgenoemde niet heeft kunnen aantonen dat betalingsonmacht is gemeld. De stelling dat niet-betaling niet aan hem te wijten is, wordt verworpen op grond van het wettelijk vermoeden ex artikel 23 lid 4 Wbpf.

Cederen vordering na ontbinding van de vennootschap?
In OR 2014-0115 vordert eiser betaling uit hoofde van een overeenkomst van opdracht. De schuldenaar voert verweer door te stellen dat er geen overeenkomst bestaat tussen eiser en schuldenaar maar tussen de bv van eiser en de schuldenaar. De kantonrechter wijst de vordering van eiser af omdat deze niet kan bewijzen dat er een overeenkomst bestaat tussen eiser en schuldenaar. Het hof volgt de kantonrechter in haar oordeel. Tevens betoogt eiser in hoger beroep dat de vordering door de bv van eiser is overgedragen aan eiser. Het hof wijst dit af omdat de bv van eiser reeds door ontbinding is opgehouden te bestaan en dus geen vordering meer heeft kunnen overdragen.

Rest mij nog u een bijzonder goede dag toe te wensen.

Met vriendelijke groet,

Emmanuel Lokin
Hoofdredacteur OR-Updates

Hof

Rechtbank