Update
Geachte heer/mevrouw,
Rechtspraak
Graag wijs ik u op de volgende uitspraken.
De mededelingsplicht bij een juridische fusie
In OR 2014-0141 staat de vraag centraal of de fuserende vennootschappen een handelspartner op de hoogte moeten brengen van een (juridische) fusie om verjaring door te laten gaan? In casu oordeelt het hof, dat ingevolge de aansprakelijkheidsverklaring van artikel 2:403 lid 1 aanhef en onder f BW de moedervennootschap hoofdelijk wordt verbonden voor de uit rechtshandelingen van de dochtervennootschap voortvloeiende schulden. Het gaat bij deze verklaring om een niet tot een bepaalde partij gerichte eenzijdige rechtshandeling op grond waarvan rechtstreekse aansprakelijkheid van de moedermaatschappij ontstaat (HR 28 juni 2002, NJ 2002, 447, ECLI:NL:HR:2002:AE4663). Die hoofdelijkheid brengt met zich mee dat de schuldeiser naar keuze zowel de dochtervennootschap als de moedervennootschap kan aanspreken, met dien verstande dat nakoming door een van hen ook de andere medeschuldenaar bevrijdt. De fusie tussen de dochtervennootschap en een ander heeft op bovenstaande derhalve geen invloed. Daar komt bij dat uit artikel 2:413 BW voortvloeit welke verplichtingen door de fuserende partijen in acht moeten worden genomen. Voor een afzonderlijke verplichting om (gewezen) contractspartners nog op een andere manier van een dergelijke fusie op te hoogte te brengen is geen grondslag aan te wijzen.
Collectieve acties
In OR 2014-0132 staat een collectieve actie inzake een ponzi-zwendel centraal. De vraag is voornamelijk of de bank een zorgplicht geschonden heeft door de ponzi-zwendel te ‘faciliteren’. Het hof stelt voorop dat de maatschappelijke functie van de bank een bijzondere zorgplicht meebrengt ten opzichte van derden met wier belangen zij rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De reikwijdte van deze zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoort dat de bepalingen van de Wte, blijkens de wetsgeschiedenis, mede strekken ter bescherming van de belangen van de beleggers (HR 23 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3713, NJ 2006, 289 Safe Haven). Bij de vaststelling van de reikwijdte van de zorgplicht is daarnaast onder meer van belang welk handelen of nalaten de bank concreet wordt verweten en de (beperkte) mogelijkheden die de bank bij dat onderzoek, alsook bij het nemen van maatregelen, ter beschikking stonden. Een en ander brengt mee dat de reikwijdte van de zorgplicht van de bank in beginsel was beperkt tot degenen bij wie de benadeling via (een van) de bankrekeningen is gelopen. Het standpunt van de bank dat zij geen rekening hoefde te houden met (de belangen van) onoplettende en onvoorzichtige beleggers en dat hun handelwijze buiten de reikwijdte van de bijzondere zorgplicht van de bank valt, kan niet worden gevolgd. Of en in welke mate een individuele belegger onoplettend en onvoorzichtig of zelfs roekeloos is geweest, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden waarin die belegger ten tijde van zijn beleggingsbeslissing verkeerde. Deze bijzondere omstandigheden aan de zijde van de beleggers kunnen aan de orde komen bij de beantwoording van de vraag of sprake is van eigen schuld van die beleggers.
In OR 2014-0131 werd een prejudiciële vraag gesteld inzake een collectieve actie, namelijk of een rechtspersoon, bedoeld in artikel 3:305a BW, de verjaring kan stuiten van rechtsvorderingen van personen wier belangen hij behartigt? De Hoge Raad overweegt dat met de regeling van artikel 3:305a BW beoogd is een effectieve en efficiënte rechtsbescherming te bieden aan personen voor wier belangen een rechtspersoon als bedoeld in die bepaling (hierna: de rechtspersoon) opkomt. Een collectieve actie is in beginsel mogelijk als de bij de vordering betrokken belangen zich voor bundeling lenen. De enige beperking is dat door middel van een collectieve actie geen schadevergoeding kan worden gevorderd (artikel 3:305a lid 3 BW). Deze beperking is ingegeven door de omstandigheid dat schadevergoeding aan individuele personen moet worden uitgekeerd, en door de juridisch-technische complicaties waartoe het toelaten van een collectieve actie op dit punt aanleiding kan geven (vergelijk Kamerstukken II 1991-1992, 22 486, nr. 3, p. 29-30). Dergelijke complicaties doen zich niet voor bij de collectieve stuiting van verjaring van vorderingen tot vergoeding van schade. Door een procedure op de voet van artikel 3:305a BW bij de rechter aanhangig te maken, kan de rechtspersoon de verjaring stuiten van vorderingen van personen voor wier belangen hij opkomt, waaronder de vordering tot vergoeding van schade. De slotsom is dat de prejudiciële vraag bevestigend moet worden beantwoord.
Bestuurdersaansprakelijkheid
In OR 2014-0130 wordt, in navolging van de rechtbanken ’s-Hertogenbosch en Arnhem in hun respectievelijke uitspraken van 21 maart 2012 (ECLI:NL:RBSHE:2012:BV8844) en 26 juli 2006 (ECLI:NL:RBARN:2006:AZ8913), overwogen dat het ondanks de aanwezigheid van baten en een schuldeiser achterwege laten van een vereffening na ontbinding van een vennootschap, tegenover die schuldeiser als onrechtmatig moet worden beschouwd. Van een dergelijk geval is in onderhavige casus sprake. De voormalig bestuurder is dan ook persoonlijk aansprakelijk jegens de schuldeiser wegens het niet vereffenen van de openstaande schulden van de vennootschap.
In OR 2014-0140 sluit een vennootschap een kredietovereenkomst met de ABN Amro, waarbij de (in)direct bestuurders zich hoofdelijk voor het verstrekte krediet verbinden. ABN besluit zonder voorafgaand overleg de kredietovereenkomst met de vennootschap op te zeggen en de rekeningen te blokkeren, maar maakt deze blokkade later ongedaan. Het hof oordeelt dat het zonder voorafgaand overleg blokkeren van het krediet door ABN onzorgvuldig is jegens de vennootschap. Het is echter mogelijk dat de vennootschap ook in betalingsnood zou zijn gekomen indien ABN minder drastisch zou hebben geopereerd. Het hof concludeert dat ABN de bestuurders aansprakelijk kan stellen voor 50% van het tekort.
In OR 2014-0139 worden werkzaamheden op voorschotbasis verricht. Kort na tekening failleert de vennootschap. Het handelen van de bestuurders van de vennootschap is in onderhavige casus echter niet onrechtmatig, nu uit de feiten niet volgt dat de bestuurder namens de vennootschap heeft gehandeld terwijl hij wist of behoorde te weten dat de vennootschap niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden. Ook het verzenden van de voorschotfacturen is niet onrechtmatig, nu deze zien op de voorbereidende werkzaamheden die reeds door de vennootschap zijn verricht.
In OR 2014-0138 blijkt er geen administratie voorhanden te zijn, noch is er door de vennootschap voldaan aan de publicatieplicht. Vast staat dan ook dat de feitelijke beleidsbepaler ex artikel 2:248 BW kennelijk onbehoorlijk bestuurd heeft. Vermoed wordt dat het kennelijk onbehoorlijke bestuur een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
In OR 2014-0137 komt de bv haar verplichtingen jegens een extern administratiekantoor niet na. Vervolgens komt de bv met het verzoek om de jaarstukken voor 2008, met het oog op de publicatieverplichting en dreigende bestuursaansprakelijkheid, binnen afzienbare tijd op te maken. In verband met de financiële toestand van bv X en de al opgebouwde betalingsachterstand vraagt het administratiekantoor hiervoor een privé-aansprakelijkheidsstelling van de bestuurder van de bv. De bv komt de verplichtingen jegens het administratiekantoor alsnog niet na en gaat failliet. Het administratiekantoor spreekt de bestuurder aan waarop de bestuurder stelt dat de overeenkomst van borgtocht vernietigd dient te worden op grond van misbruik van omstandigheden. De kantonrechter heeft het beroep op misbruik van omstandigheden afgewezen. Ook het hof wijst het beroep op misbruik van omstandigheden af.
In OR 2014-0136 vordert de curator een verklaring voor recht dat bepaalde handelingen voorafgaand aan het faillissement nietig dan wel vernietigd zijn. Tevens vordert de curator een verklaring voor recht dat alle zes gedaagden aansprakelijk zijn voor het boedeltekort op grond van het kennelijk onbehoorlijk vervullen van hun taak zomede onbehoorlijk taakvervulling en subsidiair een verklaring van recht van aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad. De rechtbank bevestigt dat de betwiste overdracht van activa nietig is en dat alle gedaagden op een of meerdere gronden aansprakelijk zijn voor het boedeltekort dan wel aansprakelijk zijn voor de schade die door de crediteuren is geleden.
In OR 2014-0135 worden de vorderingen van de curator op basis van artikel 2:248 lid 2 BW afgewezen. De bestuurder slaagt erin om, ondanks de vaststelling dat onbehoorlijk bestuurd is (ex artikel 2:394 BW), het vermoeden dat de onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak geweest is van het faillissement te weerleggen. De bestuurder heeft namelijk aannemelijk weten te maken dat de fraude van X tot het faillissement heeft geleid.
In OR 2014-0133 wordt geoordeeld, dat het zonder goede grond achterwege laten van facturering en inning, onherroepelijk ertoe leidende dat de vennootschap niet in staat was haar facturen te voldoen, onder die omstandigheden moet worden beschouwd als onbehoorlijke taakvervulling.
In OR 2014-0142 is een logistiek dienstverlener genoodzaakt (extra) kosten te maken nadat een bevrachtingskantoor de rekening aan een vervoerder niet heeft voldaan. De logistiek dienstverlener besluit daarop deze kosten terug te vorderen van de ex-bestuurder op grond van bestuurdersaansprakelijkheid. Het enkele feit dat de rekening aan vervoerder niet is voldaan, acht het hof niet voldoende om te concluderen dat er sprake is van een ernstig persoonlijk verwijt jegens de ex-bestuurder. Tevens is er geen sprake van schending van een eventuele zorgvuldigheidsnorm.
In OR 2014-0134 oordeelt het hof dat er geen sprake is van een gerechtelijke erkentenis dat de bestuurder hoofdelijk aansprakelijk is. Ook anderszins is er volgens het hof geen sprake van bestuurdersaansprakelijkheid.
Rest mij nog u een bijzonder goede dag toe te wensen.
Met vriendelijke groet,
Emmanuel Lokin
Hoofdredacteur OR-Updates
Hof
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden B verricht met haar administratiekantoor werkzaamheden voor BV X. BV X komt de verplichting voortkomend uit deze werkzaamheden niet (volledig) na. Halverwege januari 2010 komt BV X met het verzoek om de jaarstukken voor 2008, met het oog op de publicatieverplichting en dreigende bestuursaansprakelijkheid, op uiterlijk 31 januari 2010 op te maken. In verband met de financiële toestand van BV X en de al opgebouwde betalingsachterstand vraagt B hiervoor een privé aansprakelijkheidsstelling van de bestuurder van BV X zijnde A. BV X komt de verplichtingen jegens B niet na en gaat op 6 maart 2010 failliet. B spreekt A aan, waarop A stelt dat de overeenkomst van borgtocht vernietigd dient te worden op grond van misbruik van omstandigheden. De kantonrechter heeft het beroep op misbruik van omstandigheden afgewezen. Ook het hof wijst het beroep op misbruik van omstandigheden af omdat A zichzelf in de noodtoestand heeft gebracht door tot half januari te wachten met het geven van een opdracht tot het opmaken van de jaarstukken. Ook het betoog van A, dat B haar zorgplicht jegens A heeft geschonden faalt. 25-03-2014
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Flex exploiteert een koopjeshal. Er blijkt geen administratie voorhanden te zijn, noch is door Flex over 2009 voldaan aan de publicatieplicht. Y betoogt dat bij de ontruiming van het pand de administratie verloren is gegaan. Nu zelfs het bestaan van een administratie over 2009 niet is aangetoond en datzelfde geldt voor de jaren 2007 en 2008 is de kwaliteit van de wel overlegde jaarstukken over 2007 en 2008 oncontroleerbaar. X heeft niet voldaan aan de boekhoudplicht van artikel 2:10 BW. Ex artikel 2:248 BW is sprake van kennelijk onbehoorlijk bestuur en wordt dit vermoed een belangrijke oorzaak te zijn van het faillissement. De feitelijk beleidsbepaler is aansprakelijk in het faillissement. 25-03-2014
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch Grup Servicii Petroliere (GSP) sluit in september 2011 een overeenkomst met FG om werkzaamheden te verrichten aan een boorplatform. De werkzaamheden zullen op voorschotbasis worden verricht. Wel is FG een week voor het sluiten van de overeenkomst begonnen met het verrichten van voorbereidende werkzaamheden. Kort na tekening failleert FG. Het handelen van X (bestuurder FG) is niet onrechtmatig, nu uit de feiten niet volgt dat X namens FG heeft gehandeld terwijl hij wist of behoorde te weten dat FG niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden. Ook het verzenden van de voorschotfacturen is niet onrechtmatig, nu deze zien op de voorbereidende werkzaamheden die reeds door FG zijn verricht. 25-03-2014
- Gerechtshof Den Haag Moeten de fuserende vennootschappen een handelspartner op de hoogte brengen van een (juridische) fusie om verjaring door te laten gaan? In casu oordeelt het hof dat ingevolge de aansprakelijkheidsverklaring van artikel 2:403 lid 1 aanhef en onder f BW de moedervennootschap hoofdelijk wordt verbonden voor de uit rechtshandelingen van de dochtervennootschap voortvloeiende schulden. Het gaat bij deze verklaring om een niet tot een bepaalde partij gerichte eenzijdige rechtshandeling op grond waarvan rechtstreekse aansprakelijkheid van de moedermaatschappij ontstaat (HR 28 juni 2002, NJ 2002/447). Die hoofdelijkheid brengt met zich mee dat de schuldeiser naar keuze zowel de dochtervennootschap als de moedervennootschap kan aanspreken, met dien verstande dat nakoming door een van hen ook de andere medeschuldenaar bevrijdt. De fusie tussen de dochtervennootschap en een ander heeft op bovenstaande derhalve geen invloed. Daar komt bij dat uit artikel 2:413 BW voortvloeit welke verplichtingen door de fuserende partijen in acht moeten worden genomen. Voor een afzonderlijke verplichting om (gewezen) contractspartners nog op een andere manier van een dergelijke fusie op te hoogte te brengen is geen grondslag aan te wijzen. 18-03-2014
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Een logistiek dienstverlener is genoodzaakt (extra) kosten te maken, nadat een bevrachtingskantoor de rekening aan een vervoerder niet heeft voldaan. De logistiek dienstverlener besluit daarop deze kosten terug te vorderen van de ex-bestuurder op grond van bestuurdersaansprakelijkheid. Het enkele feit dat de rekening aan vervoerder niet is voldaan, acht het hof niet voldoende om te concluderen dat sprake is van een ernstig persoonlijk verwijt jegens de ex-bestuurder. Tevens is ook geen sprake van schending van een eventuele zorgvuldigheidsnorm. 18-03-2014
- Gerechtshof Den Haag Collectieve actie inzake een Ponzi-zwendel. Het hof stelt voorop dat de maatschappelijke functie van de Bank een bijzondere zorgplicht meebrengt ten opzichte van derden met wier belangen zij rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De reikwijdte van deze zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoort dat de bepalingen van de Wte, blijkens de wetsgeschiedenis, mede strekken ter bescherming van de belangen van de beleggers (HR 23 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3713, NJ 2006/289 Safe Haven). Bij de vaststelling van de reikwijdte van de zorgplicht is daarnaast onder meer van belang welk handelen of nalaten de Bank concreet wordt verweten en de (beperkte) mogelijkheden die de Bank bij dat onderzoek alsook bij het nemen van maatregelen ter beschikking stonden. Een en ander brengt mee dat de reikwijdte van de zorgplicht van de Bank in beginsel was beperkt tot degenen bij wie de benadeling via (een van) de bankrekeningen is gelopen. Het standpunt van de Bank dat zij geen rekening hoefde te houden met (de belangen van) onoplettende en onvoorzichtige beleggers en dat hun handelwijze buiten de reikwijdte van de bijzondere zorgplicht van de Bank valt, kan niet worden gevolgd. Of en in welke mate een individuele belegger onoplettend en onvoorzichtig of zelfs roekeloos is geweest, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden waarin die belegger ten tijde van zijn beleggingsbeslissing verkeerde. Deze bijzondere omstandigheden aan de zijde van de beleggers kunnen aan de orde komen bij de beantwoording van de vraag of sprake is van eigen schuld van die beleggers. 18-03-2014
- Gerechtshof Amsterdam GSE sluit een kredietovereenkomst met ABN Amro (ABN), waarbij X en Y ((in)direct bestuurders) zich hoofdelijk voor het verstrekte krediet verbinden. ABN besluit zonder voorafgaand overleg de kredietovereenkomst met GSE op te zeggen en de rekeningen te blokkeren, maar maakt deze blokkade later ongedaan. Het hof oordeelt dat het zonder voorafgaand overleg blokkeren van het krediet door ABN onzorgvuldig is jegens GSE. Het is echter mogelijk dat GSE ook in betalingsnood zou zijn gekomen indien ABN minder drastisch zou hebben geopereerd. Het hof concludeert dat ABN X en Y aansprakelijk kan stellen voor 50% van het tekort. 24-12-2013
- Gerechtshof Den Haag Is er sprake van een gerechtelijke erkentenis dat de bestuurder hoofdelijk aansprakelijk is? En is er anderszins sprake van bestuurdersaansprakelijkheid? Het hof oordeelt van niet. 03-09-2013
- Gerechtshof Amsterdam Bestuurdersaansprakelijkheid. Vervolg van arrest 14 februari 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BW1995. Het zonder goede grond achterwege laten van facturering en inning, onherroepelijk ertoe leidende dat Etirc niet in staat was de facturen van de consultants te voldoen, moet onder die omstandigheden worden beschouwd als onbehoorlijke taakvervulling. 11-12-2012
Rechtbank
- Rechtbank Overijssel Bij vonnis van 22 juni 2011 is BV X failliet verklaard. De curator vordert verklaring voor recht dat bepaalde handelingen voorafgaand aan het faillissement nietig dan wel vernietigd zijn. Tevens vordert de curator een verklaring voor recht dat alle zes gedaagden aansprakelijk zijn voor het boedeltekort op grond van het kennelijk onbehoorlijk vervullen van hun taak zomede onbehoorlijk taakvervulling en subsidiair een verklaring van recht van aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad. De rechtbank bevestigt dat de betwiste overdracht van activa nietig is en dat alle gedaagden op een of meerdere gronden aansprakelijk zijn voor het boedeltekort dan wel aansprakelijk zijn voor de schade die door de crediteuren is geleden. 19-03-2014
- Rechtbank Overijssel In navolging van de rechtbanken ’s-Hertogenbosch en Arnhem in hun respectievelijke uitspraken van 21 maart 2012 (ECLI:NL:RBSHE:2012:BV8844) en 26 juli 2006 (ECLI:NL:RBARL:2006:AZ8913) overweegt de rechtbank dat het ondanks de aanwezigheid van baten en een schuldeiser achterwege laten van een vereffening na ontbinding van een vennootschap, tegenover die schuldeiser als onrechtmatig moet worden beschouwd. Van een dergelijk geval is in onderhavige casus sprake. De voormalig bestuurder is dan ook persoonlijk aansprakelijk jegens de schuldeiser wegens het niet-vereffenen van de openstaande schulden van de vennootschap. 12-03-2014
- Rechtbank Overijssel Bestuurdersaansprakelijkheid. Vorderingen van curator op basis van artikel 2:248 lid 2 BW afgewezen. Bestuurder slaagt erin om, ondanks de vaststelling dat onbehoorlijk bestuurd is (ex art. 2:394 BW), het vermoeden dat de onbehoorlijk taakvervulling een belangrijke oorzaak geweest is van het faillissement te weerleggen. De bestuurder heeft namelijk aannemelijk weten te maken dat de fraude van X tot het faillissement heeft geleid. 05-03-2014