Naar boven ↑

Update

Nummer 22, 2014
Uitspraken van 04-06-2014 tot 12-06-2014
Redactie: prof. mr. E.C.H.J. Lokin, mr. drs. K.H. Boonzaaijer en mr. E.H. Leemreis.

Geachte heer/mevrouw,

Rechtspraak
Hierbij de nieuwsbrief met daarin de uitspraken van de afgelopen week. Graag wijs ik u op de volgende uitspraken.

Verplichte keuze voor turboliquidatie in plaats van faillietverklaring

In OR 2014-0233 wordt het eigen faillissement aangevraagd door een vennootschap, maar wordt de aanvraag geweigerd. Wil een faillissementsverzoek slagen, dan moet er sprake zijn van pluraliteit van schuldeisers en dient de schuldenaar te verkeren in een toestand van opgehouden hebben te betalen. Wanneer er een situatie is waarin niet verwacht wordt dat er enig actief zal worden vergaard, dient er hiernaast ook sprake te zijn van een redelijk belang tot faillietverklaring. Indien dit belang ontbreekt, kan het verzoek worden afgewezen op grond van misbruik van bevoegdheid. In casu is er sprake van een situatie waarin er niet de verwachting is dat enig actief zal worden vergaard en is er geen zwaarwegend belang. In een dergelijke situatie kan van aangeefster gevergd worden dat haar algemene vergadering van aandeelhouders op grond van artikel 2:19 lid 1 BW de bestuurders aanstelt als vereffenaar.

Afgeleide schade
In OR 2014-0234 blijkt uit stukken dat de man en de vrouw vanaf 1997 niet meer samenwonen. Bij het verrekenen op basis van de huwelijksvoorwaarden vordert de vrouw mede bedragen aan schadevergoeding op basis van handelingen van de man binnen haar ondernemingen, welke worden gedreven in de vorm van een bv. Het hof wijst deze vordering af omdat niet de vrouw maar de vennootschap een dergelijk vorderingsrecht heeft.

Bestuurdersaansprakelijkheid
In OR 2014-0235 wordt een bestuurder aansprakelijk gehouden op grond van artikel 2:248 BW. Artikel 2:10 BW stelt kort gezegd als eis dat zodanige aantekeningen omtrent de vermogenstoestand van de rechtspersoon moeten worden gehouden dat daaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is aan het vereiste van artikel 2:10 BW voldaan indien de administratie van de vennootschap zodanig is dat men snel inzicht kan verkrijgen in de debiteuren- en crediteurenpositie op enig moment en dat deze posities en stand van de liquiditeiten, gezien de aard en omvang van de onderneming, een redelijk inzicht geven in de vermogenspositie (Brens q.q./Kempes & Sarper, HR 11 juni 1993, NJ 1993/713). In casu is niet voldaan aan de administratieplicht waardoor onbehoorlijk bestuur vaststaat en er een vermoeden is dat het onbehoorlijk bestuur een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement. De bestuurder onderbouwt zijn stelling dat er sprake is van een externe oorzaak van het faillissement onvoldoende.

Ook in OR 2014-0237 worden bestuurders aansprakelijk gehouden. Bij aansprakelijkheid jegens crediteuren wordt als maatstaf genomen dat de bestuurder bij het aangaan van de overeenkomst wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap haar verplichtingen niet zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden. De financieringsovereenkomst die de vennootschap met een financier aanging had bij de bestuurders ernstig twijfel moeten veroorzaken. Er was sprake van een buitenlandse partij die beweerde op korte termijn (zeer) grote bedragen tot haar beschikking te hebben en deze te willen investeren in een onderneming, de vennootschap, die nog geen ervaring had in de activiteiten die zij wilde opzetten. Alle feiten en omstandigheden gaven (veel) twijfel aan de gestanddoening van de investering. Naar het oordeel van de rechtbank leiden de aangevoerde feiten en omstandigheden ertoe dat de bestuurders van vennootschap wisten of hadden moeten weten dat de financier zijn toezegging niet gestand zou doen en de vennootschap niet na zou kunnen komen.

Geschillenregeling
In OR 2014-0236 wordt een vordering tot uittreding ex artikel 2:343 BW ingesteld. Eiser is van mening dat door het afgestemde stemgedrag tussen de twee andere aandeelhouders niet meer van hem verwacht kan worden dat hij aandeelhouder blijft. Hij wil dan ook dat de andere twee aandeelhouders verplicht worden zijn aandelen over te nemen. De rechtbank oordeelt echter dat tot op heden geen sprake is van onredelijke benadeling van eiser door het stemgedrag van de andere twee aandeelhouders. Ten aanzien van de ongewisheid over toekomstige besluiten wijst de rechtbank erop dat de normen van redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 BW bescherming bieden tegen misbruik van meerderheidsmacht (onder verwijzing naar: hof Arnhem 26 mei 1992, NJ 1993/182 Uniwest, en op rechtbank Leeuwarden 25 augustus 2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:BN5188, RO 2010/75). De rechtbank heeft niet de indruk dat reeds op voorhand rekening gehouden moet worden met de mogelijkheid dat de twee andere aandeelhouders misbruik van meerderheidsmacht zullen maken.

Rest mij nog u een bijzonder goede dag toe te wensen.

Met vriendelijke groet,

Emmanuel Lokin
Hoofdredacteur OR Updates

Hof

Rechtbank