Update
Geachte heer/mevrouw,
Rechtspraak
Hierbij de nieuwsbrief met daarin de uitspraken van de afgelopen week. Graag wijs ik u op de volgende uitspraken.
Bestuurdersaansprakelijkheid
In OR 2014-0252 wordt een voormalig DGA van aannemingsbedrijf aangesproken wegens het onrechtmatig handelen jegens de leasemaatschappij door een vijftal voertuigen te leasen en vervolgens de aandelen en het bestuurderschap te verhandelen aan zijn broer. In onderhavige casus oordeelt de rechtbank dat er sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid, ondanks het feit dat de DGA zijn aandelen heeft overgedragen in zijn hoedanigheid van aandeelhouder. De gedaagde wordt veroordeeld tot vergoeding van de geleden schade.
Geen afgeleide schade
In OR 2014-0253 vordert een (indirect) aandeelhouder, naar aanleiding van een door de Consumentenbond uitgebracht artikel en het later failleren van de vennootschap, een vergoeding van de volgens hem daaruit voortvloeiende eigen schade. Daarbij benadrukt hij dat hij geen schadevergoeding vordert voor de geleden afgeleide schade als gevolg van de vermindering in waarde van zijn aandelen, waardoor Poot/ABP niet relevant is. De rechtbank oordeelt dat er niet voldoende gesteld of gebleken is dat de Consumentenbond de aandeelhouder heeft willen benadelen en dat er daardoor niet onrechtmatig gehandeld is jegens de aandeelhouder, waardoor de Consumentenbond niet schadeplichtig is en de vordering wordt afgewezen.
In OR 2014-0254 stelt een curator dat er sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur en dat het kennelijk onbehoorlijke bestuur een belangrijke oorzaak van de faillissementen is geweest. Geïntimeerden worden derhalve als (in)direct en/of feitelijk bestuurders daarom op grond van artikel 2:248 lid 1 BW hoofdelijk jegens de boedels aansprakelijk gehouden voor de tekorten in de faillissementen.
Het hof overweegt dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de opzegging van het krediet veroorzaakt is door kennelijk onbehoorlijk bestuur.
Wel oordeelt het hof dat de geïntimeerden aansprakelijk zijn op grond van artikel 6:162 BW wegens het onttrekken/onthouden van gelden die zij aan zichzelf ten goede hebben doen komen.
Annotatie Cryo-Save
Verder wijs ik u tevens gaarne op de annotatie van Dirk-Jan Duynstee bij OR 2013-0342 over de beschikking van de Ondernemingskamer inzake Cryo-Save. In zijn annotatie gaat Dirk-Jan in op de botsing tussen het wettelijke agenderingsrecht en de responstijd van 180 dagen zoals opgenomen in de Corporate Governance Code.
Rest mij nog u een bijzonder goede dag toe te wensen.
Met vriendelijke groet,
Emmanuel Lokin
Hoofdredacteur OR Updates
Hof
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch Vervolg op tussenarrest 16 juli 2013, faillissement en bestuurdersaansprakelijkheid. De primaire vordering ex artikel 2:248 BW wordt afgewezen. De subsidiaire vordering ex artikel 6:162 BW wordt gedeeltelijk toegewezen. 17-06-2014
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch Aannemelijk is gemaakt dat de overheveling van de foliebusiness door gedaagde naar Benelux en Packaging een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest. Daarmee is het vermoeden uit artikel 2:248 lid 2 BW ontzenuwd. De andere door de curator gestelde omstandigheden wijzen niet op een kennelijk onbehoorlijke taakvervulling. De vorderingen van de curator worden afgewezen. De curator heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die de conclusie rechtvaardigen dat appellant uit hoofde van een onrechtmatige daad tegenover de gezamenlijke crediteuren van de vennootschappen aansprakelijk is voor het faillissementstekort. 17-06-2014
- Gerechtshof Amsterdam Een verzoek om uitbreiding van een door de OK bevolen lopend onderzoek wordt afgewezen. Het onderzoek naar de gang van zaken bij TICA ziet op de besluitvorming rondom het initiële bod van X. Die transactie is inmiddels van de baan. Er is daarom geen reden de nieuwe feiten te betrekken in het lopende onderzoek. De door Kinta c.s. aangevoerde feiten en omstandigheden leveren op zichzelf bezien evenmin gegronde redenen op om aan een juist beleid te twijfelen. X heeft (i) in haar bericht uitgelegd waarom zij alsnog besloten heeft tot haar bod, nadat zij daarvan eerst had afgezien. De statutenwijziging (ii) strekt ertoe dat een lid een gedeelte van zijn participatie vrijelijk kan overdragen. Niet relevant is dan dat leden zonder hun lidmaatschap te verliezen vrijwel hun gehele participatie kunnen overdragen. Kinta c.s. hebben tot slot (iii) niet gespecificeerd welke jaarstukken ten onrechte niet aan de leden zijn verstrekt. Die stukken zijn ook niet onredelijk kort voorafgaand aan de ALV verzonden. 11-06-2014
Rechtbank
- Rechtbank Midden-Nederland Landmarkt is een startende onderneming die twee winkels drijft, waarin natuurlijke en lokale voeding wordt verkocht. Vanaf maart 2012 is het duidelijk dat Landmarkt een grote (nijpende) financieringsbehoefte heeft. All-in-Group sluit op 1 mei 2012 een overeenkomst met Hillback Consultancy om via een nieuw op te richten vennootschap, LMI 2, te investeren in Landmarkt. Landmarkt gaat op 29 augustus 2012 failliet. All-in-Group vordert vernietiging van de overeenkomst op grond van dwaling dan wel bedrog. Zij zou niet zijn geïnformeerd over de financiële situatie van Landmarkt. De rechtbank wijst de vordering af en stelt dat All-in-Group een professionele partij is, die zelf niet goed onderzoek heeft gedaan naar de financiële situatie van Landmarkt. Ook heeft LMI 2 op het moment dat zij het geld in Landmarkt investeerde geen specifieke zorgvuldigheidsnorm jegens All-in-Group geschonden. 11-06-2014
- Rechtbank Midden-Nederland De rechtbank oordeelt dat artikel 1:88 lid 5 BW op overeenkomstige wijze kan worden toegepast op een buitenlandse rechtspersoon, als deze in genoegzame mate kan worden gelijkgesteld met een Nederlandse BV of NV. Dit beantwoordt aan de ratio van artikel 1:88 lid 5 BW, zoals gehanteerd door de wetgever en Hoge Raad. Dat een Chinese Limited niet in genoegzame mate kan worden gelijkgesteld met een BV of NV, omdat de 'raad van bestuur' uitvoerende en niet-uitvoerende leden kent, is in dit geval onvoldoende. De Nederlandse wetgever heeft immers bij het introduceren van de niet-uitvoerend bestuurder geen aanleiding gezien om artikel 1:88 lid 5 BW aan te passen. Dat A ten tijde van het sluiten van de overeenkomst geen bestuurder van Yixing zou zijn, volgt niet uit de gedingstukken. Ook dat de lening niet zou zijn aangegaan ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening van Yixing blijkt uit niets. Het aangaan van leningen om schuldeisers te voldoen en om een faillissement te voorkomen kan niet worden beschouwd als iets wat buiten de normale bedrijfsuitoefening van een commerciële onderneming ligt. 11-06-2014
- Rechtbank Noord-Holland A is in 1982 in dienst getreden bij HG en in 1987 benoemd als statutair directeur van HG. In de notulen van de RvC van 17 december 1992 is vermeld dat A bij de verkoop van HG 7% van de koopprijs zal ontvangen. In 2006 heeft de enig aandeelhouder van HG zijn aandelen overgedragen aan zijn kinderen, zijnde Woody’s C.S. In 2009 heeft Woody’s HG verkocht voor € 61 miljoen. Hierbij heeft A € 1 miljoen ontvangen en heeft A een brief ondertekend waarin hij aangeeft HG finale kwijting te verlenen. A vordert van Woody’s 7% procent van het bedrag van de verkoop van HG. Primair rust de vordering op de afspraak die in 1992 is gemaakt tussen A en HG, subsidiair stelt A dat Woody’s zich ten kosten van hem ongerechtvaardigd heeft verrijkt. De rechtbank wijst de vordering af. De overeenkomst uit 1992 bestond tussen A en HG en kan Woody’s niet worden tegengeworpen. Ook kan de rechtbank niet inzien hoe Woody’s zich ten kosten van A heeft verrijkt. De tegenvordering van Woody’s, vernietiging van de overeenkomst uit 2009 tot betaling van € 1 miljoen wegens dwaling, wordt ook verworpen omdat hiervoor geen relevant bewijs is aangevoerd. 04-06-2014
- Rechtbank Den Haag Voormalig DGA van aannemingsbedrijf handelt onrechtmatig jegens de leasemaatschappij door een vijftal voertuigen te leasen en de aandelen en bestuurderschap vervolgens te verhandelen aan zijn broer. Een bestuurder kan onrechtmatig handelen indien hem een voldoende ernstig persoonlijk verwijt gemaakt kan worden en hiervan is, volgens rechtspraak van de Hoge Raad, sprake als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat de door hem toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. De rechtbank oordeelt dat daarvan sprake is, waardoor gedaagde wordt veroordeeld tot vergoeding van de geleden schade. 28-05-2014
- Rechtbank Den Haag Naar aanleiding van een door de Consumentenbond uitgebracht artikel en het later failleren van de vennootschap, vordert een (indirect) aandeelhouder vergoeding van de volgens hem daaruit voortvloeiende eigen schade. Daarbij benadrukt hij dat hij geen schadevergoeding vordert voor de geleden afgeleide schade als gevolg van de vermindering in waarde van zijn aandelen, waardoor Poot/ABP niet relevant is. De rechtbank oordeelt dat niet voldoende gesteld of gebleken is dat de Consumentenbond de aandeelhouder heeft willen benadelen en dat daardoor niet onrechtmatig gehandeld is jegens de aandeelhouder, waardoor de Consumentenbond niet schadeplichtig is en de vordering wordt afgewezen. 28-05-2014