Naar boven ↑

Update

Nummer 27, 2014
Uitspraken van 12-07-2014 tot 04-08-2014
Redactie: prof. mr. E.C.H.J. Lokin, mr. drs. K.H. Boonzaaijer en mr. E.H. Leemreis.

Geachte heer/mevrouw,

Rechtspraak
Hierbij de nieuwsbrief met daarin de uitspraken van de afgelopen week. Graag wijs ik u op de volgende uitspraken.

Verhouding OK en een door de OK aangewezen bestuurder
In OR 2014-0276 overweegt de Hoge Raad dat, indien de Ondernemingskamer op de voet van artikel 2:349a lid 2 BW een tijdelijke bestuurder of commissaris heeft benoemd, het niet aan de Ondernemingskamer is, maar aan die tijdelijke bestuurder of commissaris om binnen de grenzen van zijn taken en bevoegdheden te beoordelen of bepaalde maatregelen binnen of door de rechtspersoon moeten worden getroffen en, zo ja, die te treffen. Wordt in verband met de handelwijze van de tijdelijke bestuurder of commissaris wijziging of aanvulling van eerder getroffen onmiddellijke voorzieningen gevraagd, dan zal de Ondernemingskamer bij de toepassing van artikel 2:349a lid 2 BW de omstandigheden van het geval in verband met die handelwijze in aanmerking moeten nemen. Daarbij kan de Ondernemingskamer zo nodig mede onderzoeken of de tijdelijke bestuurder of commissaris zijn taak zorgvuldig uitoefent of heeft uitgeoefend.

Mag de OK onmiddellijke voorzieningen treffen indien er enquête is gelast, maar nog geen onderzoeker is aangewezen?

In OR 2014-0277 komt de vraag aan de orde of de Ondernemingskamer onmiddellijke voorzieningen mag treffen indien er weliswaar enquête is gelast, maar nog geen onderzoeker is aangewezen. De Hoge Raad overweegt dat onder het tot 1 januari 2013 geldende artikel 2:349a BW gold dat voor het treffen van onmiddellijke voorzieningen voldoende zwaarwegende redenen dienen te bestaan indien nog geen enquête is gelast, aangezien dan slechts aan de hand van een beperkt partijdebat voorlopig kan worden beoordeeld of er gegronde redenen zijn om aan een juist beleid of een juiste gang van zaken te twijfelen (vergelijk HR 14 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3523, NJ 2008/105; HR 25 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO7076, NJ 2011/335). In het onderhavige geval was de enquête reeds gelast toen de bestreden onmiddellijke voorzieningen werden getroffen. De Ondernemingskamer was dan ook niet gehouden om te onderzoeken of voldoende zwaarwegende redenen bestonden voor het treffen van de gevraagde voorzieningen.

Is een verplichte statutaire grondslag nodig voor de inkoop eigen aandelen?
In OR 2014-0280 overweegt de Hoge Raad dat de verkrijging van eigen aandelen door de NV ter bescherming van schuldeisers in de artikel 2:98, 2:98a en 2:98b BW aan beperkingen is onderworpen. Zo mag de NV aandelen in haar kapitaal in beginsel alleen dan anders dan om niet verkrijgen, indien en voor zover daartoe voldoende vrij uitkeerbare reserves aanwezig zijn en indien en voor zover de algemene vergadering het bestuur daartoe in overeenstemming met het bepaalde in artikel 2:98 lid 4 BW heeft gemachtigd. Indien aandelen van de NV zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt, zoals in het geval van Unilever, geldt deze machtiging voor ten hoogste achttien maanden. De Hoge Raad beslist verder, dat de statuten weliswaar de verkrijging door de NV van eigen aandelen kunnen uitsluiten of beperken, maar de wet niet bepaalt dat een verplichting van de NV tot inkoop van aandelen (in beginsel) een statutaire grondslag behoeft. Evenmin vloeit dit uit de wet voort.

Feitelijk beleidsbepaler
In OR 2014-0270 wordt de onderbouwing van de stelling van de curator dat A feitelijk bestuurder is geweest is onvoldoende geacht. Het feit dat A management fees ontving is onvoldoende om te stellen dat A optrad als feitelijk beleidsbepaler. Uit de statuten blijkt dan ook niet dat A de vennootschappen rechtsgeldig kon vertegenwoordigen. Ook het gegeven dat A heeft geparticipeerd in het kapitaal van de vennootschappen en heeft bemiddeld in de financiering van de activiteiten van de vennootschappen is onvoldoende om te stellen dat hij heeft gehandeld als feitelijk beleidsbepaler. Omdat A niet kan worden aangemerkt als bestuurder is hem ook niet aan te rekenen dat de vennootschappen de jaarrekeningen niet tijdig hebben gedeponeerd.

Wanbeleid
In OR 2014-0272 oordeelt de Ondernemingskamer dat de impasse in de besluitvorming over de noodzakelijke financiering van Harbour aangemerkt dient te worden als wanbeleid. De Ondernemingskamer houdt zowel het bestuur van Harbour als X verantwoordelijk voor dat wanbeleid.


Rest mij nog u een bijzonder goede dag toe te wensen.

Met vriendelijke groet,

Emmanuel Lokin
Hoofdredacteur OR Updates

Hoge Raad

Hof

Rechtbank