Update
Geachte heer/mevrouw,
Rechtspraak
Hierbij de nieuwsbrief met daarin de uitspraken van de afgelopen week. Graag wijs ik u op de volgende uitspraken.
Conclusie A-G strekt tot vernietiging van uitspraak OK inzake SNS
In OR 2014-353 komt de conclusie van A-G Timmerman inzake SNS aan bod die strekt tot vernietiging van de uitspraak van de Ondernemingskamer.
De A-G overweegt allereerst dat uit artikel 6:11 lid 2 en 3 Wft volgt dat het oordeel dat er een schadeloosstelling vastgesteld dient te worden die hoger is dan de door de Minister aangeboden schadeloosstelling, slechts gebaseerd kan worden op de vaststelling dat het met inachtneming van artikelen 6:8 en 6:9 Wft bepaalde schadebedrag hoger is dan het bedrag van de aangeboden schadeloosstelling. Een dergelijk oordeel kan – anders dan de Ondernemingskamer kennelijk heeft aangenomen – niet gebaseerd worden op de enkele vaststelling dat de Minister zijn aanbod en zijn verzoek onvoldoende heeft toegelicht en dat er aanwijzingen zijn dat het relevante schadebedrag hoger is dan het bedrag van de aangeboden schadeloosstelling.
Voorts overweegt de AG dat de Ondernemingskamer – door te beoordelen of de Minister de aangeboden schadeloosstelling voldoende heeft toegelicht – een onjuiste vraag centraal heeft gesteld en is uitgegaan van een onjuiste lezing van artikelen 6:10 en 6:11 Wft. Ingevolge deze bepaling dient de Ondernemingskamer niet te toetsen of de Minister zijn aanbod en zijn verzoek voldoende heeft toegelicht. Centrale vraag is of aangenomen moet worden dat de aangeboden schadeloosstelling een volledige vergoeding inhoudt van de geleden schade, en, indien dat niet het geval is, welke schadeloosstelling dan wél een volledige vergoeding biedt van de in artikelen 6:8 en 6:9 Wft bedoelde schade.
Ook slagen volgens de A-G de klachten van onderdeel 3, die zich richten tegen het oordeel van de Ondernemingskamer omtrent de relevantie van de beurskoersen voor het bepalen van de ‘werkelijke waarde’ als bedoeld in artikelen 6:8 lid 2 en 6:9 lid 1 Wft. Naar oordeel van de Ondernemingskamer valt niet in te zien waarom het in deze zaak niet passend zou zijn om voor het bepalen van de ‘werkelijke waarde’ in het bijzonder acht te slaan op de beurskoers. De A-G overweegt anders. De redelijk handelende partijen als bedoeld in artikel 6:9 lid 1 Wft gaan bij het bepalen van hun prijs uit van het toekomstperspectief dat de financiële onderneming gehad zou hebben indien er geen onteigening zou hebben plaatsgevonden. De Ondernemingskamer heeft nog niet vastgesteld wat het toekomstperspectief van SNS Bank en SNS Reaal zou zijn geweest indien de onteigening niet had plaatsgevonden (vgl. artikel 6:9 lid 1 Wft). Om die reden kon zij evenmin vaststellen of, en zo ja in hoeverre, de beurskoersen van de onteigende effecten gebaseerd waren op informatie die overeenkomt met hetgeen waar de redelijk handelende partijen als bedoeld in artikel 6:9 lid 1 Wft bij het bepalen van hun prijs van uit dienen te gaan. Het oordeel van de Ondernemingskamer dat bij het bepalen van de ‘werkelijke waarde’ van de aanvankelijk op de beurs genoteerde effecten, in het bijzonder acht dient te worden geslagen op de historische beurskoers van die effecten, mist derhalve goede grond.
Aansprakelijkheid aandeelhouders wegens concurrerende activiteiten
In OR 2014-0355 wordt een concurrentieverbod voor een aandeelhouder gevorderd. Aan bod komt de aansprakelijkheid van aandeelhouders o.g.v. artikel 2:8 BW en artikel 6:162 BW jegens de vennootschap waarin aandelen worden gehouden en eveneens de aansprakelijkheid van een aandeelhouder jegens een medeaandeelhouder. Geoordeeld wordt dat de gedaagde aandeelhouder wel een bestaand concurrentieverbod overtreden heeft. De vennootschap kan ten aanzien hiervan aanspraak maken op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00.
De rechtbank stelt vervolgens voorop dat het een aandeelhouder in beginsel vrijstaat activiteiten te ontplooien die mogelijkerwijs concurreren met die van de vennootschap waarin hij aandelen houdt. Onder omstandigheden kan dit anders zijn. Bij de beoordeling is van belang dat de toetsing van feitelijk handelen van de aandeelhouder als zodanig, al dan niet buiten de algemene vergadering van aandeelhouders, is onderworpen aan de norm van artikel 2:8 BW naast de generieke onrechtmatige daadnorm van 6:162 BW. Feitelijk handelen van een aandeelhouder dat niet als zodanig plaatsvindt valt, gelet op de formulering daarvan, niet onder de norm van artikel 2:8 BW, maar wel onder die van artikel 6:162 BW. Anders dan eiseres lijkt te betogen, brengt handelen in strijd met de – al dan niet in artikel 2:8 BW vervatte – eisen van redelijkheid en billijkheid, niet zonder meer mee dat sprake is van een normschending in de zin van artikel 6:162 BW en daarmee van onrechtmatig handelen jegens haar. Hiervoor zijn bijkomende omstandigheden vereist. In onderhavige casus leiden de activiteiten van de aandeelhouder niet tot een schending van artikel 2:8 BW of artikel 6:162 BW.
Machtsgeschillen binnen de stichting
In OR 2014-0354 wordt geoordeeld dat er geen sprake is van een stilzwijgende herbenoeming van bestuurders van een stichting administratiekantoor. De bestuurders die het besluit in 2012 genomen hebben blijken derhalve al sinds 2005 geen bestuurder meer te zijn van de stichting. Hieruit vloeit voort dat de besluiten van het onbevoegd bestuur die strekken tot een machtsgreep binnen het familieconcern (o.a. ontslag van een van de bestuurders van de dochtervennootschap en het ontnemen van de benoemingsbevoegdheid van de certificaathouder door wijziging van de statuten van het stichting administratiekantoor) bijgevolg non-existent zijn.
In OR 2014-0356 is sprake van een vordering in kort geding van twee uitgeschreven bestuurders van een stichting tot veroordeling van de (resterende) bestuurder tot (her)inschrijving van eisers als bestuurder in het handelsregister. Op basis van de onderlinge correspondentie wordt geconcludeerd dat eisers niet zelf ontslag hebben genomen. De vordering van eisers wordt toegewezen.
Rest mij nog u een bijzonder goede dag toe te wensen.
Met vriendelijke groet,
Emmanuel Lokin
Hoofdredacteur OR Updates
Hoge Raad
Rechtbank
- Rechtbank Midden-Nederland In onderhavige casus wordt een concurrentieverbod voor een aandeelhouder gevorderd. Aan bod komt de aansprakelijkheid van aandeelhouders op grond van artikel 2:8 BW en artikel 6:162 BW jegens de vennootschap, waarin aandelen worden gehouden en aansprakelijkheid jegens een medeaandeelhouder. 01-10-2014
- Rechtbank Noord-Holland Er is geen sprake van een stilzwijgende herbenoeming van bestuurders van een stichting administratiekantoor. Hieruit vloeit voort dat de besluiten van het onbevoegd bestuur die strekken tot een machtsgreep binnen het familieconcern (o.a. ontslag van een van de bestuurders van de dochtervennootschap en het ontnemen van de benoemingsbevoegdheid van de certificaathouder door wijziging van de statuten van het stichting administratiekantoor) bijgevolg non-existent zijn. 03-09-2014
- Rechtbank Noord-Nederland Vordering in kort geding van twee uitgeschreven bestuurders van stichting tot veroordeling van (resterende) bestuurder tot (her)inschrijving van eisers als bestuurder in het handelsregister. Uitleg onderlinge correspondentie ter beantwoording van de vraag of eisers ontslag hebben genomen. 03-09-2014