Update
Geachte heer/mevrouw,
Rechtspraak
Graag wijs ik u op de volgende uitspraken.
Onrechtmatig handelen AFM inzake DSB?
In OR 2014-0404 heeft toezichthouder AFM onrechtmatig gehandeld inzake DSB? Aangevoerd wordt in cassatie dat de AFM DSB indirect had moeten verbieden om nog langer het product deposito met achterstelling te voeren zonder voorafgaand inlichtingen over de zorgwekkende situatie bij DSB te verstrekken. De Hoge Raad benadrukt onder verwijzing naar Vie d’Or dat de toezichthouder een aanzienlijke beleids- en beoordelingsvrijheid toekomt en dat de rechter de invulling daarvan terughoudend dient te toetsen. Verder overweegt de Hoge Raad dat het belang van eiseres bij het verkrijgen van informatie over de situatie waarin DSB zich bevond ten tijde van het sluiten van de deposito-overeenkomst in juni 2008 moet worden meegewogen, maar dat uiteindelijk het risico van het aldus in gevaar brengen van het voortbestaan van DSB zwaarder weegt, aangezien vele anderen ernstig in hun belangen zouden worden getroffen indien dit risico zich zou realiseren. De Hoge Raad wijst de klachten af.
Het hezemans-arrest: Spaanse villa’s uitgelegd
In OR 2014-0415 komt nogmaals het hezemans-arrest aan bod. Centraal staat de vraag of een gevolmachtigde heeft gehandeld in privé dan wel in zijn hoedanigheid van bestuurder van de vennootschap waarvan hij DGA is. Verder verduidelijkt de Hoge Raad zijn oordeel in het Spaanse Villa-arrest; dat arrest had niet betrekking op het handelen van de betrokkene bij zijn taakvervulling als bestuurder van een vennootschap, maar op de vraag of de betrokkene, optredend als deskundig bemiddelaar (dienstverlener), had gehandeld in strijd met een op hem in die hoedanigheid van deskundig bemiddelaar rustende zorgvuldigheidsnorm. Zoals blijkt uit het Spaanse Villa-arrest, sluit dit niet uit dat de onrechtmatige gedragingen van de betrokkene in voorkomend geval in het maatschappelijk verkeer tevens kunnen worden aangemerkt als gedragingen van de vennootschap waarvan hij bestuurder is, met als gevolg dat (ook) de vennootschap uit eigen hoofde op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk kan worden gehouden. Indien echter sprake is van handelen van de betrokkene bij zijn taakvervulling als bestuurder van een vennootschap, dient de vraag of hij ook persoonlijk aansprakelijk is voor de schade die de wederpartij lijdt ten gevolge van wanprestatie of een onrechtmatige daad van de vennootschap, steeds overeenkomstig de verzwaarde maatstaf te worden beantwoord.
VEB vs. voormalige bestuurders en commissaris Landis
In OR 2014-0405 komt de collectieve actie van de VEB namens gedupeerde aandeelhouders van Landis aan bod. De achterliggende (gecedeerde) vorderingen zien op schadevergoeding op grond van vermeende aansprakelijkheid van de voormalige bestuurders en commissaris van Landis. Gedaagden voeren aan dat deze vorderingen zijn verjaard en dat de VEB geen 305a-organisatie is, waardoor de VEB geen voldoende belang heeft bij de ingestelde vordering. De rechtbank oordeelt dat de verjaring is gestuit en dat de VEB niet uitdrukkelijk in haar statuten heeft uitgesloten dat zij een 305a-organisatie is. Verdere beslissingen worden aangehouden.
Bestuurdersaansprakelijkheid
In OR 2014-0406 wordt een bestuurder aansprakelijk gesteld vanwege het doelbewust overhevelen van bedrijfsmiddelen. De gedaagde bestuurder heeft dit niet kunnen ontzenuwen en wordt aansprakelijk gehouden.
In OR 2014-0407 wordt een vordering ingesteld tot terugbetaling van een geldlening, op grond van nakoming danwel bestuurdersaansprakelijkheid. De vorderingen jegens de bestuurder worden afgewezen omdat niet voldaan is aan de Beklamel-norm. Een van de redenen dat de bestuurder niet aansprakelijk wordt gehouden is, omdat de eiser een voormalig aandeelhouder/bestuurder was en dus exact op de hoogte was van de financiële toestand van de vennootschap ten tijde van het tot stand komen van de betalingsverplichting.
In OR 2014-0408 wordt een bestuurder aansprakelijk gesteld op grond van artikel 2:248 BW. De bestuurder weerlegt het vermoeden dat zijn kennelijk onbehoorlijke taakuitoefening een belangrijke oorzaak was van het faillissement. Aan het bestaan van de andere belangrijke oorzaak, de instroom van goedkopere arbeidskrachten uit Oost-Europa, doet niet af dat de vennootschap met een andere hoofdactiviteit nadien nog een (kleine) omzet heeft kunnen genereren. De curator slaagt niet in het aannemelijk maken dat het kennelijk onbehoorlijk bestuur tóch een belangrijke oorzaak voor het faillissement is geweest. De curator voert nog aan dat rechtbank de curator niet in de gelegenheid heeft gesteld om, na het weerleggen door het vermoeden door de bestuurder, aannemelijk te maken dat het kennelijk onbehoorlijk bestuur van de bestuurder mede een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest (HR 30 november 2007, NJ 2008/91 (Blue Tomato)). Het hof geeft de curator daarin gelijk, maar overweegt dat de curator daartoe in hoger beroep voldoende in gelegenheid heeft, zodat dit niet hoeft te leiden tot de vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
Feitelijke beleidsbepaler volgens artikel 2:248 lid 7 BW
In OR 2014-0411 stelt het hof voorop dat ingevolge artikel 2:248 BW iedere bestuurder jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk is voor het tekort indien het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Artikel 2:248 lid 7 BW bepaalt dat met een bestuurder gelijk wordt gesteld degene die het beleid van de vennootschap heeft bepaald of mede heeft bepaald als ware hij bestuurder. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat wil er sprake zijn van een beleidsbepaler als ware hij bestuurder er enerzijds een directe bemoeienis met het bestuur moet zijn en anderzijds een feitelijke terzijdestelling van het formele bestuur. Daarbij dient het vereiste van terzijdestelling niet letterlijk genomen te worden. Het gaat er om dat de feitelijk beleidsbepaler rechtstreekse bemoeienis heeft en zodoende de bestuursmacht aan zich trekt. Volgens het hof heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het omleiden van het betalingsverkeer valt te beschouwen als het bestieren van het financiële reilen en zeilen van Limbra en derhalve het uitoefenen van bestuursmacht.
Tegenstrijdig belang en bestuurdersaansprakelijkheid
In OR 2014-0409 wordt vernietiging van een bestuurdersbesluit gevorderd, onder meer vanwege de aanwezigheid van een tegenstrijdig belang, evenals bestuurdersaansprakelijkheid. Opmerkelijk is dat vernietiging van het bestuurdersbesluit geëist wordt terwijl nietigheid op zijn plaats zou zijn geweest. De rechtbank overweegt verder, dat omdat de bestuurder ten tijde van het besluit naast bestuurder van de verkopende vennootschap ook bestuurder van de verkrijgende vennootschap was, in beginsel sprake is van een kwalitatief tegenstrijdig belang ex artikel 2:256 BW. Volgens vaste jurisprudentie geldt echter dat die conclusie niet afdoende is. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden nodig; Er is sprake van een tegenstrijdig belang, indien sprake is van zodanig onverenigbare belangen dat in redelijkheid kan worden betwijfeld of de bestuurder zich bij het handelen uitsluitend heeft laten leiden door het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming. De rechtbank komt echter niet tot die conclusie. Ook de vordering tot bestuurdersaansprakelijkheid wordt afgewezen.
Is het mogelijk een pandrecht op een assurantieportefeuille te vestigen?
In OR 2014-0410 doet de curator een beroep op artikel 2:207c lid 1 BW (oud): de vennootschap mag niet, met het oog op het nemen of verkrijgen door anderen van aandelen in haar kapitaal of certificaten daarvan, zekerheid stellen, een koersgarantie geven, zich op andere wijze sterk maken of zich hoofdelijk of anderszins naast of voor andere verbinden. Het verweer van de curator dat het pandrecht van eiser op de verzekeringsportefeuille van de vennootschap nietig is, slaagt, zodat de rechtbank niet toekomt aan het stellen van de prejudiciële vraag of het mogelijk is een pandrecht op een assurantieportefeuille te vestigen.
Ontbonden vennootschap is in hoger beroep ontvankelijk
In OR 2014-0414 is een van de appellanten opgehouden te bestaan nadat de appeldagvaarding is uitgebracht, maar namens haar wordt wel memorie van grieven genomen. Volgens geïntimeerde dient appellante niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar hoger beroep. Appellante was ten tijde van het uitbrengen van de appeldagvaarding nog niet ontbonden. Zij is dus ontvankelijk in haar appel. Het hof verlangt in deze zaak wel nadere toelichting, mede nu uit verklaringen van de voormalig bestuurder van de rechtspersoon lijkt te volgen dat deze niet op de gevorderde bate zit te wachten.
Rest mij nog u een bijzonder goede dag toe te wensen.
Met vriendelijke groet,
Emmanuel Lokin
Hoofdredacteur OR Updates
Hoge Raad
- Hoge Raad Onrechtmatige daad toezichthouder AFM? Aangevoerd wordt in cassatie dat de AFM DSB indirect had moeten verbieden om nog langer het product deposito met achterstelling te voeren zonder voorafgaand inlichtingen over de zorgwekkende situatie bij DSB te verstrekken. De Hoge Raad benadrukt onder verwijzing naar Vie d’Or dat de toezichthouder een aanzienlijke beleids- en beoordelingsvrijheid toekomt en dat de rechter de invulling daarvan terughoudend dient te toetsen. Verder overweegt de Hoge Raad dat het belang van eiseres bij het verkrijgen van informatie over de situatie waarin DSB zich bevond ten tijde van het sluiten van de deposito-overeenkomst in juni 2008 moet worden meegewogen, maar dat uiteindelijk het risico van het aldus in gevaar brengen van het voortbestaan van DSB zwaarder weegt, aangezien vele anderen ernstig in hun belangen zouden worden getroffen indien dit risico zich zou realiseren. De Hoge Raad wijst de klachten af. 21-11-2014
- Hoge Raad Bestuurdersaansprakelijkheid vanwege verhaalsfrustratie. Centraal staan de vragen wanneer de verjaringstermijn ex artikel 3:310 lid 1 BW is gestart en of die termijn is gestuit door een eerder ingestelde – maar vóór het vonnis doorgehaalde – bodemprocedure. Wat betreft de volgende vraag, of aan de doorgehaalde bodemprocedure (voortdurende) stuitende werking toekomt, is beslissend, aldus de Hoge Raad, of dat geding, zonder toewijzing van de ingestelde eis, is geëindigd. Het 'op andere wijze' eindigen van de procedure in de zin van artikel 3:316 lid 2 BW wordt niet bewerkstelligd door een enkele doorhaling op de rol. Indien partijen de rechtsgevolgen van het royement niet bij overeenkomst hebben geregeld, staat het royement op zichzelf dus niet eraan in de weg dat de stuiting, aangevangen door het instellen van een eis in rechte, voorshands voor onbepaalde tijd doorloopt. 14-11-2014
- Hoge Raad Bestuurdersaansprakelijkheid. Centraal staat de vraag of een gevolmachtigde heeft gehandeld in privé dan wel in zijn hoedanigheid van bestuurder van de vennootschap waarvan hij DGA is. Verder verduidelijkt de HR zijn oordeel in het Spaanse Villa-arrest; dat arrest had niet betrekking op het handelen van de betrokkene bij zijn taakvervulling als bestuurder van een vennootschap, maar op de vraag of de betrokkene, optredend als deskundig bemiddelaar (dienstverlener), had gehandeld in strijd met een op hem in die hoedanigheid van deskundig bemiddelaar rustende zorgvuldigheidsnorm. Zoals blijkt uit het Spaanse Villa-arrest, sluit dit niet uit dat de onrechtmatige gedragingen van de betrokkene in voorkomend geval in het maatschappelijk verkeer tevens kunnen worden aangemerkt als gedragingen van de vennootschap waarvan hij bestuurder is, met als gevolg dat (ook) de vennootschap uit eigen hoofde op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk kan worden gehouden. Indien echter sprake is van handelen van de betrokkene bij zijn taakvervulling als bestuurder van een vennootschap, dient de vraag of hij ook persoonlijk aansprakelijk is voor de schade die de wederpartij lijdt ten gevolge van wanprestatie of een onrechtmatige daad van de vennootschap, steeds overeenkomstig de verzwaarde maatstaf te worden beantwoord. 05-09-2014
Hof
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch Bestuurdersaansprakelijkheid op grond van artikel 2:248 BW. De bestuurder weerlegt het vermoeden dat zijn kennelijk onbehoorlijke taakuitoefening een belangrijke oorzaak was van het faillissement. Aan het bestaan van de andere belangrijke oorzaak, de instroom van goedkopere arbeidskrachten uit Oost-Europa, doet niet af dat de vennootschap met een andere hoofdactiviteit nadien nog een (kleine) omzet heeft kunnen genereren. Curator slaagt er niet in aannemelijk te maken dat het kennelijk onbehoorlijk bestuur tóch een belangrijke oorzaak voor het faillissement is geweest. De curator voert nog aan dat de rechtbank de curator niet in de gelegenheid heeft gesteld om, na het weerleggen van het vermoeden door de bestuurder, aannemelijk te maken dat het kennelijk onbehoorlijk bestuur van de bestuurder mede een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest (HR 30 november 2007, NJ 2008/91 (Blue Tomato)). Het hof geeft de curator daarin gelijk, maar overweegt dat de curator daartoe in hoger beroep voldoende gelegenheid heeft, zodat dit niet hoeft te leiden tot de vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. 18-11-2014
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch Voormalig bestuurder van vennootschap is eveneens voormalig bestuurder van stichting, welke stichting enig aandeelhoudster is van die vennootschap. De stichting is medebeleidsbepaler bij de vennootschap geweest omdat het omleiden van aan de vennootschap toekomende gelden via haar bankrekening valt te beschouwen als het uitoefenen van bestuursmacht, zodat de stichting op de voet van artikel 2:248 lid 7 BW mede onderworpen is aan de aansprakelijkheidsregel van dat artikel. Op grond van schending door de stichting van haar boekhoudplicht (art. 2:10 BW) wordt onweerlegbaar vermoed dat zij als feitelijk beleidsbepaler haar taak onbehoorlijk heeft vervuld. 18-11-2014
- Gerechtshof Amsterdam Gegronde redenen om aan een juist beleid te twijfelen. Onderzoek bevolen en onderzoeker benoemd. 30-10-2014
- Gerechtshof Amsterdam In deze zaak wordt de Ondernemingskamer verzocht de door haar benoemde bestuurder bij Depron c.s. te ontslaan. De Ondernemingskamer overweegt dat de taak van de tijdelijke bestuurder van Depron c.s. inhoudt dat hij besluiten neemt gericht op het belang van deze vennootschappen en dat hem daarbij een ruime beoordelingsmarge toekomt. Het verzoek tot ontslag wordt afgewezen. 30-10-2014
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Een van de appellanten is opgehouden te bestaan nadat de appèldagvaarding is uitgebracht, maar namens haar wordt wel memorie van grieven genomen. Volgens geïntimeerde dient appellante niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar hoger beroep. Appellante was ten tijde van het uitbrengen van de appeldagvaarding nog niet ontbonden. Zij is dus ontvankelijk in haar appèl. Het hof verlangt nadere toelichting, mede nu uit verklaring van voormalig bestuurder van de rechtspersoon lijkt te volgen dat deze niet op de gevorderde bate zit te wachten. 28-10-2014
- Gerechtshof Amsterdam De Ondernemingskamer doet onmiddellijk uitspraak en beveelt een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Holding in den Eng B.V. 24-10-2014
- Gerechtshof Amsterdam Er is sprake van een verslechterde verstandhouding tussen Kamphuis (aandeelhouder en bestuurder van MentaVitalis) en Keijman (aandeelhouder en commissaris van MentaVitalis). Bovendien maakt Keijman onvoldoende onderscheid tussen zijn aandeelhouderschap en zijn taak als commissaris. Dit leidt tot het oordeel dat er gegronde redenen zijn om aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van MentaVitalis te twijfelen. Er wordt een onderzoek bevolen en Keijman wordt als commissaris geschorst. 23-10-2014
- Gerechtshof Amsterdam AfricInvest heeft haar enquêteverzoek ingetrokken. Nu het verzoek is ingetrokken na indiening van een verweerschrift, zal de Ondernemingskamer Africlnvest verwijzen in de kosten van het geding. 13-10-2014
- Gerechtshof Amsterdam De Ondernemingskamer veroordeelt Capita Nominees om op grond van artikel 2:92a BW de aandelen in Qmulus over te dragen aan Ztratos Holding tegen de prijs van £ 0,30 per aandeel. 08-07-2014
Rechtbank
- Rechtbank Rotterdam Eisers zijn lid van Snel Tot Ziens Postduivenhoudersvereniging. Tijdens een algemene vergadering is het besluit tot beëindiging van het lidmaatschap van eisers genomen. Eisers waren door de voorzitter van de vereniging de toegang tot deze vergadering ontzegd om onrust te voorkomen. Om die reden is niet voldaan aan de vereisten van artikel 2:38 BW. De rechtbank verklaart het royementsbesluit nietig. 12-11-2014
- Rechtbank Rotterdam Gevorderd is de vernietiging van een besluit dat strekt tot een aandelenoverdracht. Deze vordering is gebaseerd op de schending van een statutaire bepaling en vermeend tegenstrijdig belang. Subsidiair wordt schadevergoeding gevorderd op grond van bestuurdersaansprakelijkheid ex artikel 2:9 en 6:162 BW. De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van een schending van de statutaire bepalingen, noch van een tegenstrijdig belang. Omdat geen sprake is van een schending van een in de statuten neergelegde bepaling, wordt ook de vordering van bestuurdersaansprakelijkheid afgewezen. De vorderingen worden derhalve afgewezen. 12-11-2014
- Rechtbank Rotterdam De curator doet een beroep op artikel 2:207c lid 1 BW (oud): de vennootschap mag niet, met het oog op het nemen of verkrijgen door anderen van aandelen in haar kapitaal of certificaten daarvan, zekerheid stellen, een koersgarantie geven, zich op andere wijze sterk maken of zich hoofdelijk of anderszins naast of voor anderen verbinden. Het verweer van de curator dat het pandrecht van eiser op de verzekeringsportefeuille van de vennootschap nietig is, slaagt, zodat de rechtbank niet toekomt aan het stellen van de prejudiciële vraag of het mogelijk is een pandrecht op een assurantieportefeuille te vestigen. 12-11-2014
- Rechtbank Gelderland Bestuurdersaansprakelijkheid. Onrechtmatige daad vanwege doelbewust overhevelen bedrijfsmiddelen. De gedaagde bestuurder heeft dit niet kunnen ontzenuwen en wordt aansprakelijk gehouden. 05-11-2014
- Rechtbank Rotterdam Vordering tot terugbetaling van een geldlening op grond van nakoming dan wel bestuurdersaansprakelijkheid. De vorderingen jegens de bestuurder worden afgewezen omdat niet voldaan is aan de Beklamel-norm. Een van de redenen dat de bestuurder niet aansprakelijk wordt gehouden is dat de eiser een voormalig aandeelhouder/bestuurder was en dus exact op de hoogte was van de financiële toestand van de vennootschap ten tijde van het tot stand komen van de betalingsverplichting. 29-10-2014
- Rechtbank Amsterdam De onderhavige casus ziet op een collectieve actie van de VEB namens gedupeerde aandeelhouders van Landis. De achterliggende (gecedeerde) vorderingen zien op schadevergoeding op grond van vermeende aansprakelijkheid van gedaagden. Gedaagden voeren aan dat deze vorderingen zijn verjaard en dat de VEB geen 305a-organisatie is, waardoor de VEB geen voldoende belang heeft bij de ingestelde vordering. De rechtbank oordeelt dat de verjaring is gestuit en dat de VEB niet uitdrukkelijk in haar statuten heeft uitgesloten dat zij een 305a-organisatie is. Verdere beslissingen worden aangehouden. 22-10-2014