Naar boven ↑

Update

Nummer 41, 2014
Uitspraken van 29-11-2014 tot 05-12-2014
Redactie: prof. mr. E.C.H.J. Lokin, mr. drs. K.H. Boonzaaijer en mr. E.H. Leemreis.

Geachte heer/mevrouw,

Rechtspraak
Graag wijs ik u op de volgende uitspraken.

De blokkeringsregeling bij executoriale verkoop van aandelen
In OR 2014-0435 legt een vennootschap beslag op alle aandelen die Johnny Loco in drie dochtervennootschappen houdt. Vervolgens wil deze vennootschap de aandelen verkopen. De rechtbank oordeelt allereerst dat de vennootschap geen misbruik maakt van haar executoriale bevoegdheid. Vervolgens overweegt de rechtbank dat op grond van artikel 2:195 lid 7 BW de blokkeringsregeling buiten toepassing kan worden verklaard, indien de belangen van de verzoeker dat vorderen en de belangen van anderen niet onevenredig worden geschaad. Daarom besluit de rechtbank dat – in afwijking van de regeling – de beslagen aandelen voorafgaande aan de openbare verkoop door de deurwaarder dienen te worden aangeboden aan de andere aandeelhouders. Indien binnen twee weken geen koopovereenkomst wordt gesloten, worden de aandelen openbaar dan wel onderhands verkocht. Bepaald wordt verder dat de deurwaarder belast is met de executieverkoop, niet – zoals door Johnny Loco aangevoerd – de notaris. Ten slotte wijst de rechtbank erop, dat bij een executoriale verkoop van aandelen niet vereist is dat een prospectus wordt gepubliceerd (zie HvJ C 441/12, 17 september 2014).

Aansprakelijkheid bestuurder voor schending publicatieplicht na faillissement?
In OR 2014-0423 vordert de curator van een gefailleerde vennootschap van de (middelijk) ex-bestuurder een schadevergoeding op grond van artikel 2:248 BW en artikel 6:162 BW. De rechtbank oordeelt dat de vordering ex artikel 6:162 BW, betrekking hebbende op een eventuele derdenwerking van een contractueel beding tussen de bank en de ex-bestuurder, onder omstandigheden kan worden toegewezen. In casu konden de schuldeisers er echter niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat de ex-bestuurder zich aan de bepaling hield. Interessant is echter dat de rechtbank ook ingaat op het niet nakomen van de publicatieplicht, ontstaan na faillissement. Volgens de rechtbank kan niet-nakoming van artikel 2:394 BW (de publicatieplicht) in een dergelijke situatie geen onbehoorlijk bestuur opleveren in de zin van artikel 2:248 BW.

Bestuurdersaansprakelijkheid
In OR 2014-0436 besteden wij nogmaals aandacht aan het arrest van de Hoge Raad inzake Air Holland. In casu worden de bestuurders aansprakelijk gesteld omdat zij als bestuurders er eind 2001/begin 2002 ernstig rekening mee dienden te houden dat de vennootschap waarvan zij bestuurder waren (ook na verrekening) nog een aanzienlijk bedrag aan Air Holland zou moeten betalen. Desondanks hebben zij in 2002 ingestemd met de overdracht van de activiteiten c.q. activa van de vennootschap aan een zustermaatschappij, zonder dat zij een voorziening op de balans hebben opgenomen voor de harde claim van Air Holland, noch daarvoor anderszins geld hebben gereserveerd. Het verweer is van de bestuurders is dus dat zij geen rekening hoefden te houden met een nog vast te stellen vordering op de vennootschap. De Hoge Raad oordeelt dat de bestuurders een ernstig verwijt kan worden gemaakt omdat zij wisten of redelijkerwijs hadden behoren te begrijpen dat de door hen bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Voldoende is dat de bestuurders ten tijde van de hen verweten gedraging ernstig rekening hadden moeten houden met de mogelijkheid dat ondanks de gestelde tegenvordering een vordering op de vennootschap zou resteren.

In OR 2014-0428 wordt aansprakelijkheid aangenomen van een ex-bestuurder van Nederlandse en buitenlandse vennootschappen voor frauduleuze transacties. Aan bod komt onder meer het toepasselijk recht op de vorderingen uit onrechtmatige daad, (interne) bestuurdersaansprakelijkheid en onverschuldigde betaling. Een grief van de bestuurder slaagt ten aanzien van het misbruik van executiebevoegdheid. De vennootschap had aan een zustervennootschap in eigenbeslag genomen reconventionele vorderingen verkocht tegen een beduidend laag bedrag om verrekening te voorkomen.

In OR 2014-0427 staat vast dat de bestuurders de publicatieplicht en de administratieplicht hebben geschonden, zodat onweerlegbaar wordt vermoed dat zij hun taak onbehoorlijk hebben vervuld. De bestuurders slagen er echter in om aannemelijk te maken dat andere feiten en omstandigheden dan de schending van artikel 2:10 BW en artikel 2:394 BW een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn geweest. De curator maakt vervolgens niet aannemelijk dat onbehoorlijk bestuur mede een belangrijke oorzaak van het faillissement was.

In OR 2014-0426 wordt bepaald dat de door verhuurder aangevoerde omstandigheden niet kunnen leiden tot de conclusie dat de bestuurder reeds ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de vennootschap niet aan haar uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichtingen zou kunnen voldoen. De enkele omstandigheid dat de bestuurder enig aandeelhouder en bestuurder van de vennootschap was (en dus van de financiële situatie van de vennootschap op de hoogte was), maakt dat niet anders.

In OR 2014-0424 blijft de factuur van een aannemer onbetaald door de opdrachtgever na een overeenkomst van aanneming wegens gebreken en verrekening. Vervolgens heeft de aannemer een vordering tot schadevergoeding ingesteld tegen de (middellijk) bestuurders van de opdrachtgever wegens onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking. In eerste aanleg is de vordering afgewezen, waartegen hoger beroep is ingesteld. Ook in hoger beroep acht het hof niet voldoende gesteld dat de bestuurders een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt, waardoor niet aan de Beklamelnorm is voldaan. Tevens acht het hof geen direct verband tussen de verrijking van bestuurders en de verarming van de aannemer.

Reikwijdte van het onderzoek bij de OK
In OR 2014-0433 staat de vraag centraal of het onderzoek bij de OK zich ook kan uitstrekken tot feiten en omstandigheden die niet ter grondslag liggen aan de beslissing tot gelasten van het onderzoek. De raadsheer-commissaris oordeelt dat de reikwijdte van het onderzoek niet beperkt moet worden opgevat; de onderzoeker komt een ruime marge van waardering toe welke feiten en omstandigheden hij in zijn onderzoek mag betrekken.

Rest mij nog u een bijzonder goede dag toe te wensen.

Met vriendelijke groet,

Emmanuel Lokin
Hoofdredacteur OR Updates

Hoge Raad

Hof

Rechtbank