Update
Geachte heer/mevrouw,
Rechtspraak
Graag wijs ik u op de volgende uitspraken.
Prejudiciële vragen inzake bestuurdersaansprakelijkheid Duitse bestuurder
In OR 2014-0038 worden er prejudiciële vragen gesteld door de Hoge Raad inzake de bestuurdersaansprakelijkheid van een Duitse bestuurder van een Nederlandse vennootschap. De A-G achtte het stellen van prejudiciële vragen niet nodig. Op grond van de prejudiciële beslissing van 22 maart 1983 (Peters/ZNAV) kan volgens de A-G worden aangenomen dat de plaats van vestiging van de betrokken vennootschap waarin de vennootschappelijk bestuurder zijn bestuursactiviteiten heeft uitgeoefend als plaats van uitvoering in de zin van artikel 5, punt 1, sub a EEX-Vo heeft te gelden. De Hoge Raad is daar niet zo zeker van en stelt dus alsnog prejudiciële vragen.
Partijgetuigen bij bestuurdersaansprakelijkheid op grond van art. 2:248 BW
In OR 2014-0045 worden de bestuurders aansprakelijk gehouden. Om aan hun bewijsopdracht om het vermoeden uit art. 2:248 lid 2 BW te weerleggen te voldoen, hebben de bestuurders enkele getuigen opgeroepen. De rechtbank overweegt dat twee getuigen partijgetuigen zijn, maar dat dit – in tegenstelling tot wat de curator stelt – nog niet betekent dat hun verklaringen op grond van het tweede lid van artikel 164 Rv procedureel slechts beperkte bewijskracht hebben. In een bestuurdersaansprakelijkheidszaak, die is gebaseerd op kennelijk onbehoorlijke vervulling van de bestuurstaak als bedoeld in artikel 2:248 BW en waarin de bestuurder wordt aangesproken tot aanzuivering van het volledige tekort in een faillissement, rust op de curator de bewijslast en het bewijsrisico dat die onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest. De omstandigheid dat de curator daarbij geholpen wordt met het wettelijk bewijsvermoeden van het tweede lid van artikel 2:248 BW maakt niet dat de bewijslast en het bewijsrisico met betrekking tot de oorzaak van het faillissement komen te rusten op de bestuurder, die in de gelegenheid wordt gesteld om dat wettelijk vermoeden te ontzenuwen. De beperking van de bewijskracht van een partijgetuigenverklaring krachtens het tweede lid van artikel 164 Rv geldt alleen voor feiten waarvoor die partij het bewijsrisico draagt. Draagt de wederpartij het bewijsrisico, zoals in dit geval, dan kan de rechter zowel bewijs in het voordeel als in het nadeel van de verklarende partij aan diens verklaring ontlenen. In onderhavige casus kunnen de partijgetuigen het vermoeden van art. 2:248 lid 2 BW niet ontzenuwen.
Bestuurdersaansprakelijkheid algemeen
In OR 2014-0041 is er ook sprake van bestuurdersaansprakelijkheid. De rechtbank overweegt daar, dat op grond van artikel 2:376 BW vereist is dat, indien een rechtspersoon zich aansprakelijk heeft gesteld voor schulden van anderen, voor zover daarvoor in de balans geen voorzieningen zijn opgenomen, deze aansprakelijkheid in de toelichting wordt vermeld. Op grond van artikel 2:396 lid 3 BW geldt dat deze bepaling ook van toepassing is op rechtspersonen die vallen onder het regime van het eerste lid van die bepaling. Artikel 2:249 bepaalt dat, indien een jaarrekening van een besloten vennootschap een misleidende voorstelling van de toestand van die vennootschap geeft, de bestuurders tegenover derden aansprakelijk zijn voor de schade die dezen hierdoor hebben geleden. Hiervoor is geen (aanvullende) schuld in termen van een (al dan niet ernstig) verwijt aan het adres van de bestuurders vereist. Wegens het nalaten van het vermelden van bovengenoemde aansprakelijkheid worden de bestuurders persoonlijk aansprakelijk gehouden.
In OR 2014-0040 wordt de (voormalig) bestuurder van Kroymans aansprakelijk gehouden wegens het onevenredig schaden van de belangen van een dochtervennootschap. De rechtbank oordeelt dat van een onbehoorlijke taakvervulling als bestuurder als bedoeld in artikel 2:9 BW en van daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid van de bestuurder jegens de vennootschap eerst sprake is indien in de taakuitoefening onmiskenbaar wordt tekortgekomen, dat wil zeggen wanneer geen redelijk denkend bestuurder – onder dezelfde omstandigheden – zo gehandeld zou hebben als de in het geding zijnde bestuurder. Aldus moet hem van de verweten gedragingen ernstig verwijt kunnen worden gemaakt. Of dat het geval is, dient te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. In het onderhavige geschil kan de bestuurder van de topholding van de Kroymans-groep een ernstig verwijt worden gemaakt nu hij de belangen van een van de dochtervennootschappen onevenredig heeft geschaad.
In OR 2014-0039 oordeelt de Hoge Raad over de vraag of er sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid. Centraal staat onder meer de vraag of de lening (aanwending vreemd vermogen) die de failliete vennootschap heeft verstrekt met het oog op nemen of verkrijgen van aandelen (naast de vraag of deze in strijd is met artikel 2:207c lid 2 BW) een belangrijke reden is voor het faillissement. In tegenstelling tot het hof oordeelt de Hoge Raad dat de lening aangegaan kon worden waarbij onder meer de hoogte van de uitkeerbare reserves van belang is.
Ontslag bestuurder
In OR 2014-0046 staat de vraag centraal of er sprake is van een rechtsgeldig ontslag van de bestuurder. Het hof stelt (onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2005, «JOR» 2005/144) voorop dat wanneer een natuurlijke persoon die als bestuurder van de naamloze of besloten vennootschap is benoemd en – zoals veelal het geval is en ook hier is aangenomen – krachtens arbeidsovereenkomst zijn werkzaamheden verricht, bij een geldig besluit van het bevoegde orgaan van de vennootschap als bestuurder ontslag is verleend, hij ingevolge artikel 2:134 lid 1 BW onderscheidenlijk artikel 2:244 lid 1 BW de hoedanigheid van bestuurder van de vennootschap verliest en hij geen van de aan deze hoedanigheid verbonden bevoegdheden meer kan uitoefenen, maar dat dit niet tot gevolg behoeft te hebben dat ook de dienstbetrekking eindigt. Het antwoord op de vraag welke gevolgen het ontslagbesluit heeft voor de arbeidsverhouding tussen de bestuurder en de vennootschap moet worden gegeven aan de hand van het bepaalde in de arbeidsovereenkomst en in de op arbeidsovereenkomsten toepasselijke wetsbepalingen, voor zover Boek 2 BW deze wetsbepalingen niet uitdrukkelijk terzijde stelt (zie: HR 13 november 1992, nr. 151146, NJ 1993/265).Naar mede blijkt uit de wetsgeschiedenis van (de voorloper van) de artikelen 2:134 en 2:244 BW strekken deze bepalingen ertoe te bewerkstelligen dat door een ontslagbesluit ook een einde wordt gemaakt aan de arbeidsrechtelijke verhouding. Daarom heeft te gelden dat een ontslagbesluit in beginsel tevens beëindiging van de dienstbetrekking van de bestuurder tot gevolg heeft. Voor een uitzondering is slechts plaats indien een wettelijk ontslagverbod aan die beëindiging in de weg staat (vgl. HR 17 november 1995, 8746, NJ 1996/142) of indien partijen anders zijn overeengekomen.
Ontslag bestuurder heeft geen gevolg voor een managementovereenkomst
In het licht van OR 2014-0046 is opmerkelijk, dat in OR 2014-0044 het hof Amsterdam tot de conclusie komt dat het ontslag niet direct tot gevolg heeft dat de managementovereenkomst niet meer van toepassing is. Er bestaat dus een verschil tussen de overeenkomst van opdracht en een arbeidsovereenkomst bij het (vennootschappelijk) ontslag van een bestuurder.
Ontslag bestuurder en aandeelhoudersovereenkomsten
In OR 2014-0037 willen de aandeelhouders/bestuurders een medeaandeelhouder/bestuurder ontslaan. Op grond van de statuten en de wet (art. 2:244 BW) is hiervoor een tweederdemeerderheid vereist. Op grond van een gesloten aandeelhoudersovereenkomst is echter unanimiteit vereist. De voorzieningenrechter oordeelt dat de aandeelhouders gehouden zijn aan de aandeelhoudersovereenkomst.
Rest mij nog u een bijzonder goede dag toe te wensen.
Met vriendelijke groet,
Emmanuel Lokin
Hoofdredacteur OR-Updates
Hof
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Schuldeiser vordert schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen. Het hof stelt echter dat niet vaststaat dat de schuldeiser schade heeft geleden door het door haar gewraakte handelen/nalaten van de bestuurder bij de activatransactie. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen af 21-01-2014
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch Is sprake van een rechtsgeldig ontslag van de bestuurder? 21-01-2014
- Gerechtshof Amsterdam Onderzoek naar beleid en gang van zaken binnen de onderneming. Wanbeleid wordt uitgesproken. Tevens spreekt de OK de ontbinding van de onderneming uit en worden vereffenaars benoemd 24-12-2013
- Gerechtshof Amsterdam Het ontslag van de bestuurder is niet in strijd met de statuten. Het ontslag heeft echter niet direct tot gevolg dat de managementovereenkomst niet meer van toepassing is 12-11-2013
Rechtbank
- Rechtbank Midden-Nederland Op grond van artikel 2:376 BW is vereist dat, indien een rechtspersoon zich aansprakelijk heeft gesteld voor schulden van anderen, voor zover daarvoor in de balans geen voorzieningen zijn opgenomen, deze aansprakelijkheid in de toelichting wordt vermeld. Op grond van artikel 2:396 lid 3 BW geldt dat deze bepaling ook van toepassing is op rechtspersonen die vallen onder het regime van het eerste lid van die bepaling. Artikel 2:249 bepaalt dat, indien een jaarrekening van een besloten vennootschap een misleidende voorstelling van de toestand van die vennootschap geeft, de bestuurders tegenover derden aansprakelijk zijn voor de schade die deze hierdoor hebben geleden. Hiervoor is geen (aanvullende) schuld in termen van een (al dan niet: ernstig) verwijt aan het adres van de bestuurders vereist 22-01-2014
- Rechtbank Midden-Nederland Van een onbehoorlijke taakvervulling als bestuurder als bedoeld in artikel 2:9 BW en van daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid van de bestuurder jegens de vennootschap is eerst sprake indien in de taakuitoefening onmiskenbaar wordt tekortgekomen, dat wil zeggen wanneer geen redelijk denkend bestuurder – onder dezelfde omstandigheden – zo gehandeld zou hebben als de in het geding zijnde bestuurder. Aldus moet hem van de verweten gedragingen ernstig verwijt kunnen worden gemaakt. Of dat het geval is, dient te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. In het onderhavige geschil kan de bestuurder van de topholding van de Kroymans-groep een ernstig verwijt worden gemaakt nu hij de belangen van KREL (een van de dochtervennootschappen) onevenredig heeft geschaad 22-01-2014
- Rechtbank Amsterdam Aandeelhouders/bestuurders willen een medeaandeelhouder/bestuurder ontslaan. Op grond van de statuten en de wet (art. 2:244 BW) is hiervoor een twee derde meerderheid vereist. Op grond van een gesloten aandeelhoudersovereenkomst is echter unanimiteit vereist. De voorzieningenrechter oordeelt dat de aandeelhouders gehouden zijn aan de aandeelhoudersovereenkomst 16-01-2014
- Rechtbank Gelderland Is er sprake van omstandigheden waardoor een overeenkomst tot toetreding tot een maatschap ontbonden/vernietigd kan worden, dan wel waarvan de gevolgen ongedaan kunnen worden gemaakt? 13-11-2013
- Rechtbank Gelderland De rechtbank verklaart voor recht dat gedaagden op grond van artikel 2:248 BW hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het gehele tekort in het faillissement van BV X 07-08-2013
- Rechtbank Gelderland Op basis van de door de curator gestelde feiten en omstandigheden acht de rechtbank voorshands bewezen dat een rekening-courantovereenkomst – in verband waarmee kort voor datum faillissement pandrechten zijn gevestigd – niet reeds in december 2008, maar op of omstreeks 12 september 2011 tot stand is gekomen en derhalve kort voor datum faillissement van 18 oktober 2011, zodat het beroep op artikel 42 Fw mogelijk kan slagen. Gedaagden worden in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren tegen dit voorshands bewezen geachte feit. Dit geldt tevens ten aanzien van het beroep van de curator op artikel 47 Fw. De rechtbank acht op basis van de gestelde feiten en omstandigheden voorshands bewezen dat er sprake is van samenspanning, te weten begunstiging van gedaagden boven de andere crediteuren. Gedaagden worden wederom in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren 07-08-2013
- Rechtbank Noord-Holland In casu is sprake van grove nalatigheid met betrekking tot zijn plichten en verantwoordelijkheden als penningmeester van een rijvereniging en voorts ernstige leugenachtigheid 19-12-2012
Uitspraken zonder ECLI
- Uitleg EEX-Vo (Brussel I). Vordering tegen in Duitsland woonachtige partij op grond van onbehoorlijke taakvervulling als bestuurder dan wel werknemer van in Nederland gevestigde vennootschap; artikel 2:9 BW, artikel 7:661 lid 1 BW en artikel 6:162 BW. Bevoegdheid Nederlandse rechter. Prejudiciële vragen. Verzetten de artikelen 18-20 EEX-Vo zich tegen toepassing van artikel 5 aanhef en onder 1 (a) en onder 3 EEX-Vo, indien de vordering mede gebaseerd is op arbeidsovereenkomst? Vormt de op bestuurder rustende verplichting tot behoorlijke taakvervulling een verbintenis uit overeenkomst of uit onrechtmatige daad in de zin van artikel 5, aanhef en onder 1 (a) of onder 3 EEX-Vo? Plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd, artikel 5 lid 1 aanhef en onder 1 (a) EEX-Vo; plaats waar het schadetoebrengende feit zich heeft voorgedaan of kan voordoen, artikel 5 lid 3 EEX-Vo
- Is er sprake van bestuurdersaansprakelijkheid? Is de lening (aanwending vreemd vermogen) met het oog op nemen of verkrijgen van aandelen in strijd met artikel 2:207c lid 2 BW nietig dan wel vernietigbaar (onder meer in verband met hoogte uitkeerbare reserves)? Stelplicht en bewijslast kennelijk onbehoorlijke taakvervulling. Is er een causaal verband met het faillissement? Artikel 2:248 lid 2 BW. Is de bestuurder die geen partij was bij de rekening-courantverhouding medeaansprakelijk? Reikwijdte beroep op verjaring. Aanvang verjaringstermijn faillissementspauliana. Artikel 3:52 lid 1 onder c BW, artikel 42 en 47 Fw. Beroep in rechte op vernietiging (art. 3:51 lid 3 BW) is vormloos (HR 25 oktober 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2182, NJ 1997/68). Slagende motiveringsklachten