Update
Geachte heer/mevrouw,
Rechtspraak
Graag wijs ik u op de volgende uitspraken.
VEB niet-ontvankelijk inzake LCI wegens verjaring
In OR 2014-65 tracht de VEB via een collectieve actie ex 3:305a BW de voormalig bestuurder c.q. commissarissen van LCI aansprakelijk te stellen. De vraag is of de VEB na verjaring van de vorderingen van de individuele aandeelhouders LCI nog voldoende belang heeft bij de door haar gevorderde verklaringen voor recht. De VEB beoogt met de op de voet van artikel 3:305a BW gevorderde verklaringen voor recht de individuele aandeelhouders van LCI in staat te stellen jegens de voormalige bestuurder en commissarissen een vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad te gelde te maken. De rechtbank Amsterdam oordeelt echter dat de verjaringstermijn voor de vorderingen van de aandeelhouders in ieder geval op 1 maart 2003 is gaan lopen en de verjaring, nu deze niet tijdig is gestuit, per 1 maart 2008 is voltooid. De VEB heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan volgen dat zij desondanks (nog) een voldoende belang heeft bij de jegens de voormalig bestuurder en commissarissen van LCI ingestelde rechtsvorderingen. De VEB wordt niet-ontvankelijk verklaard.
Bestuurdersaansprakelijkheid
In OR 2014-61 staat de aansprakelijkheid van vereffenaars centraal. Het hof overweegt dat op grond van het bepaalde in artikel 2:23a lid 1 BW geldt dat iedere vereffenaar dezelfde bevoegdheden, plichten en aansprakelijkheid heeft als een bestuurder voor zover deze verenigbaar zijn met zijn taak als vereffenaar, tenzij de statuten anders bepalen. Ten aanzien van schuldeisers zullen vereffenaars zorgvuldig te werk moeten gaan, en een tekortschieten van de vereffenaars in een behoorlijke behartiging van de belangen van de schuldeisers kan tegenover hen onrechtmatig zijn. Gelet op het feit dat op de vereffenaar dezelfde aansprakelijkheid rust als een bestuurder mag naar het oordeel van het hof naar analogie van HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, NJ 2006, 659 rov. 3.5 alleen dan worden aangenomen dat de vereffenaar jegens de schuldeiser van de ontbonden rechtspersoon (en vennootschap) onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. In casus acht het hof dat een voldoende ernstig verwijt gemaakt kan worden en dat de vereffenaars persoonlijk aansprakelijk zijn.
In OR 2014-60 spreekt een bestuurder die persoonlijk aansprakelijk is op grond van art. 2:248 lid 2 BW zijn medebestuurder aan. De medebestuurder was niet in de primaire aansprakelijkheidsprocedure betrokken. De rechtbank verwijst de zaak weer naar de rol, zodat de reeds aangesproken bestuurder kan reageren op het verweer van de medebestuurder.
Opstelten: versterk de kwaliteit bestuur en toezicht bij stichtingen en verenigingen
Minister Opstelten is van plan de kwaliteit van het bestuur en toezicht bij verenigingen en stichtingen te versterken. De minister heeft een wetsvoorstel ingediend dat voor advies naar verschillende instanties is gestuurd, waaronder de Raad voor de rechtspraak. Doel van het wetsvoorstel is dat bestuurders en toezichthouders van verenigingen en stichtingen beter weten wat er precies van hen verwacht wordt. Ook moeten zij beter op hun prestaties kunnen worden afgerekend. Zo moet het bijvoorbeeld eenvoudiger worden slecht functionerende bestuurders en toezichthouders te vervangen.
Zie voor meer informatie het consultatiedocument.
Rest mij nog u een bijzonder goede dag toe te wensen.
Met vriendelijke groet,
Emmanuel Lokin
Hoofdredacteur OR Updates
Hof
Rechtbank
- Rechtbank Oost-Brabant Betreft het verzoek tot verkrijging van een machtiging tot omzetting van verzoekster, zoals is bedoeld in artikel 2:18 BW, in een private kerkelijke rechtspersoon in de zin van het Wetboek van Kerkelijk Recht 1983. 30-01-2014
- Rechtbank Overijssel Rabobank heeft als separatist in het faillissement van Mercator projecten B.V. een vordering op Vastgoed beheer en Zonen beheer welke tegen betaling van een boedelbijdrage aan de curator is gelast. Vastgoed beheer en Zonen beheer voldoen deze vordering niet waarop de curator hun faillissement aanvraagt. Vastgoed beheer en Zonen beheer vorderen dat de Rabobank wordt verplicht onderhandelingen aan te gaan om te komen tot een minnelijke regeling en dat het faillissementsverzoek wordt ingetrokken omdat sprake is van misbruik van recht. De rechtbank wijst deze vorderingen af. Vastgoed beheer en Zonen beheer hebben geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit blijkt dat de Rabobank geen te respecteren belang heeft bij de handhaving van de faillissementsaanvraag. 30-01-2014
- Rechtbank Amsterdam Collectieve actie artikel 3:305a BW; is er sprake van verjaring of stuiting? Heeft de VEB na verjaring van de vorderingen van de individuele aandeelhouders LCI nog voldoende belang bij de door haar gevorderde verklaringen voor recht? De VEB beoogt met de op de voet van artikel 3:305a BW gevorderde verklaringen voor recht de individuele aandeelhouders van LCI in staat te stellen jegens gedaagde 1 en gedaagden 2, 3 en 4 een vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad te gelde te maken. Op basis van de voorhanden publieke informatie moet in februari 2003 duidelijk zijn geweest dat gedaagde 1 en gedaagden 2, 3 en 4 van LCI konden worden aangesproken voor de door hen geleden schade zodat de verjaringstermijn voor de vorderingen van de aandeelhouders in ieder geval op 1 maart 2003 is gaan lopen en de verjaring, nu deze niet tijdig is gestuit, per 1 maart 2008 is voltooid. VEB heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan volgen dat zij desondanks (nog) een voldoende belang heeft bij de jegens gedaagde 1 en gedaagden 2, 3 en 4 van LCI ingestelde rechtsvorderingen. Dit betekent dat zij daarin niet-ontvankelijk is. 15-01-2014
- Rechtbank Gelderland Vernietiging besluit tot wijziging en goedkeuring van het Huishoudelijk Reglement vereniging; artikel 2:15 lid 1 BW. 30-10-2013
- Rechtbank Gelderland Roma onderhandelt met Reparco over de koop van het bedrijfspand van laatstgenoemde. Roma verkoopt dat bedrijfspand, reeds vóórdat de transactie tussen Roma en Reparco gesloten is, door aan een derde. Uiteindelijk gaat de transactie toch niet door. Roma verzoekt om schadevergoeding wegens wanprestatie dan wel onrechtmatige daad. Reparco is tijdens de transactie echter niet bevoegd vertegenwoordigd. Dat kon Roma weten uit het vooraf verstrekte KvK-uittreksel. Ook blijkt niet van een bijzondere volmacht anderszins. Een rondleiding in het bedrijfspand leidt er niet toe dat Roma op een schijn van volmachtverlening mocht vertrouwen. Voor toerekening van een schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid is geen plaats: gezien het belang van de transactie kan de formele bevoegdheidsstructuur niet worden doorbroken. 09-10-2013
- Rechtbank Gelderland Deze uitspraak betreft een tussenvonnis in een vrijwaringsprocedure, nadat in de hoofdzaak eindvonnis werd gewezen. Bij eindvonnis in de hoofdzaak zijn Horst Sinco c.s., kort gezegd, wegens kennelijk onbehoorlijke uitoefening van hun bestuurstaak ex artikel 2:248 BW hoofdelijk aansprakelijk gehouden voor het gehele tekort in het faillissement van Babbuls. Horst Sinco c.s. trachten nu een deel van de schade, die zij moeten betalen op grond van onbehoorlijk bestuur, te verhalen op hun medebestuurder Alfran, die in de hoofdzaak niet aansprakelijk gesteld is. De rechtbank verwijst de zaak weer naar de rol, zodat Horst Sinco c.s. kunnen reageren op het verweer van Alfran. 02-10-2013