Update
Geachte heer/mevrouw,
Allereerst nog de beste wensen voor 2015! Bijgaand treft u een nieuwe OR Update aan.
Rechtspraak
Hierbij de nieuwsbrief met daarin de uitspraken van de afgelopen week. Graag wijs ik u op de volgende.
HvJ EU: geen prospectusverplichting bij executoriale verkoop van effecten
In OR 2015-0008 staat de vraag centraal of artikel 3 lid 1 van de prospectusrichtlijn aldus dient te worden uitgelegd dat de daarin opgenomen prospectusplicht in beginsel ook van toepassing is op een executoriale verkoop van effecten. Daarop in aanvulling heeft de Hoge Raad twee vragen gesteld met betrekking tot de interpretatie van het tegenwaarde begrip als bedoeld in artikel 1 lid 2 sub h van de richtlijn. Het Hof van Justitie EU beantwoordt de vraag ontkennend. Het HvJ EU stelt voorop dat de bescherming van de beleggers en de goede werking en de ontwikkeling van de markten de fundamentele kerndoelstellingen van de prospectusrichtlijn vormen. De handelingen die ten grondslag liggen aan het besluit om effecten te verkopen in het kader van een gedwongen executie, verschillen evenwel naar hun aard duidelijk van die welke in de prospectusrichtlijn zijn bedoeld. Een verkoop van effecten in het kader van een gedwongen executie sluit niet aan bij de door de prospectusrichtlijn nagestreefde doelstellingen en valt niet binnen de werkingssfeer ervan.
Bestuurdersaansprakelijk wegens stuklopen affectieve relatie
In OR 2015-0017 zorgt het stuklopen van een affectieve relatie tussen twee bestuurders, tevens aandeelhouders, van een vennootschap ervoor dat één van beide bestuurders persoonlijk aansprakelijk wordt gehouden door het hof op grond van artikel 2:248 BW. Deze bestuurder had ook een aanzienlijke lening verstrekt aan de vennootschap. Op het moment dat de relatie stukliep, onder meer omdat de andere bestuurder gelden aan de rechtspersoon onttrokken had, gaat deze bestuurder over tot het veiligstellen van haar lening. Het hof overweegt, dat de acties van deze bestuurder onder meer ingegeven waren door haar vrees voor verlies van de door haar aan de rechtspersoon uitgeleende gelden, die evenwel niet zonder meer opeisbaar waren. Volgens het hof moet echter niet worden vergeten dat deze bestuurder behalve crediteur ook bestuurder van de vennootschap was. Bij de anticiperende veiligstelling van haar belangen als schuldeiser, diende zij in het belang van de tevens door haar bestuurde vennootschap, mede op grond van de in artikel 2:8 lid 1 BW neergelegde gedragsmaatstaf van hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd, jegens de vennootschap de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht te nemen om daarmee zoveel mogelijk te voorkomen dat meer schade aan de vennootschap zou worden toegebracht dan strikt noodzakelijk was. Evenals de rechtbank, beoordeelt het hof de beschreven handelswijze van de bestuurder niet als proportioneel. Naar het oordeel van het hof zou geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden aldus hebben gehandeld en betreft het hier een kennelijk onbehoorlijke taakvervulling. De acties van de bestuurder en de doorwerking daarvan in het verdere verloop van de gebeurtenissen zijn aan te merken als een belangrijke oorzaak van het faillissement, zodat zij bestuurdersaansprakelijk is, aldus het hof. Wel wordt een beroep op matiging door het hof aanvaard.
Nietigheid en vernietiging van besluiten
In OR 2015-0007 royeert een volkstuinvereniging een lid. Dat lid stelt zich vervolgens op het standpunt dat het besluit tot royement nietig is, omdat het verenigingsbestuur niet is benoemd door de ledenraad, ondanks dat dit door de statuten is wordt voorgeschreven. De rechtbank oordeelt echter dat dit besluit niet nietig is, omdat deze vereniging al gedurende lange tijd geen ledenraad kent en dat het lid in strijd met de redelijkheid en billijkheid handelt door zich nu op dit standpunt te stellen, nadat hij gedurende zijn lidmaatschapsperiode deze bestuursrealiteit accepteerde en zelfs daaraan heeft meegewerkt.
Faillissementsprocedure is niet een procedure als bedoeld in artikel 2:15 lid 3 BW
In OR 2015-0018 is tussen partijen in geschil of een schuldeiser in de faillissementsprocedure op grond van artikel 2:15 lid 3 BW vernietiging kan vorderen van een eerder genomen besluit. Het hof oordeelt, dat de regeling rond vernietiging van besluiten een bijzondere regeling is en uitgaat van een vordering tegen de rechtspersoon als gericht aan de rechtbank. De faillissementsprocedure – zowel in eerste aanleg als in hoger beroep – is naar zijn aard geen procedure als bedoeld in artikel 2:15 lid 3 BW. De faillissementsrechter is niet bevoegd op de voet van artikel 2:15 lid 3 BW besluiten te vernietigen. Er is in de faillissementsprocedure geen ruimte uitvoering te geven aan de regel van artikel 2:15 lid 4 BW. Wel kan in het kader van het onderzoek naar de vraag of een faillissement bevoegd is aangevraagd, summierlijk worden getoetst of aan de wettelijke vereisten voor bevoegd optreden namens de rechtspersoon is voldaan, en dit kan leiden tot vernietiging van het faillissement. Dit maakt echter de faillissementsprocedure niet een procedure als bedoeld in artikel 2:15 lid 3 BW.
Verplichting tot turboliquideren?
In OR 2015-0004 stelt een curator dat ten onrechte faillissement is aangevraagd en dat er een verplichting rust om in het geval er geen baten meer zijn en geen baten meer te verwachten zijn, overgegaan dient te worden op het turboliquideren van de vennootschap ex artikel 2:19 lid 4 BW. De kosten die de curator maakt ter afwikkeling van het faillissement kunnen nu namelijk niet verhaald worden op de boedel, waardoor de curator onevenredig benadeeld wordt. De rechtbank verklaart het verzet echter ongegrond. De vennootschap is op juiste gronden failliet verklaard. Er is voldaan aan het vereiste ingevolge artikel 1 Fw dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. Naar Nederlands recht bestaat geen verplichting om in een geval als het onderhavige tot ontbinding ex artikel 2:19 BW over te gaan. Er is dus geen sprake van misbruik van bevoegdheid om een eigen faillissement aan te vragen.
Intrekken aansprakelijkheid 403 door SNS
In OR 2015-0009 wordt door schuldeisers verzet aangetekend tegen de intrekking van aansprakelijkheid bij vennootschappen van de SNS. Het verzet tegen het voornemen van SNS tot beëindiging van haar overblijvende aansprakelijkheid wordt in beginsel gegrond verklaard. Op grond van artikel 2:404 lid 6 BW kan SNS aan die gegrondverklaring ontkomen door binnen een door de rechtbank omschreven termijn alsnog een door de rechtbank omschreven waarborg te geven. Die waarborg moet minimaal een gelijke zekerheid geven als de door SNS gegeven verklaring in de zin van artikel 2:403 lid 1 onder f BW, een verklaring waarin geen limitering ten aanzien van de hoogte van de aansprakelijkheidstelling is opgenomen.
Vereenzelviging
In OR 2015-0001 wordt vereenzelviging aangevoerd. De omstandigheden dat beide bedrijven eenzelfde statutaire doel hebben, nagenoeg dezelfde bestuurders kennen, op één en dezelfde datum zijn opgericht en gevestigd zijn op hetzelfde adres, zijn echter onvoldoende om te kunnen spreken van vereenzelviging. Wel acht het hof op grond van onder meer deze omstandigheden aannemelijk dat de bestuurder feitelijk betrokken is bij en bemoeienis heeft met de andere vennootschap en de andere vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld door zaken te doen met de in het relatiebeding genoemde leveranciers. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningsrechter.
In OR 2015-0010 wordt ten aanzien van de vereenzelviging van rechtspersonen overwogen dat onder vereenzelviging wordt verstaan het voorbijgaan aan het identiteitsverschil tussen een rechtspersoon en een andere rechtspersoon. Hiervan kan slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden sprake zijn, bijvoorbeeld als misbruik is gemaakt van identiteitsverschil met als gevolg dat derden daardoor zijn benadeeld. Gelet op dit uitgangspunt is de rechtbank van oordeel dat de stelling dat de ene rechtspersoon vereenzelvigd dient te worden met de andere rechtspersoon onvoldoende is onderbouwd. Gesteld noch gebleken is dat de ene rechtspersoon op enigerlei wijze misbruik heeft gemaakt van identiteitsverschil tussen de andere rechtspersoon en haarzelf. De vordering zal daarom worden afgewezen.
In OR 2015-0011 wordt ook vereenzelviging aangevoerd. Omdat de eiser (werknemer) echter zowel van de rekening van de ene vennootschap, als de andere vennootschap is betaald, maakt het hof, in navolging van de kantonrechter, ten aanzien van de achterstallige loonvordering geen onderscheid tussen beide vennootschappen. De bestuurders die dezelfde zijn bij beide vennootschappen kunnen echter niet worden vereenzelvigd met de vennootschappen.
OK
In OR 2015-0006 zorgt een tegenstrijdig belang bij de bestuurder van de vennootschap, waarin verzoeker aandelen houdt, ertoe dat de OK oordeelt dat er sprake is van gegronde redenen om aan een juist beleid te twijfelen. Een enquête wordt derhalve gelast en bij wijze van onmiddellijke voorziening wordt een commissaris benoemd. Deze commissaris moet toezien dat het beleid van de bestuurder ook rekening houdt met het belang van verzoeker als aandeelhouder.
In OR 2015-0013 wordt verzocht tot beëindiging van het onderzoek bij de OK na een minnelijke schikking. De kosten probeert de vennootschap echter nog wel te verhalen op de indieners, mede omdat het verzoek te lichtvaardig zou zijn ingediend. De OK verwerpt echter dit laatste verzoek.
In OR 2015-0014 krijgt de lezer een inkijk in de juridische nasleep bij enkele vennootschappen van Endstra en Hummel na de liquidatie van de eerste. De OK komt tot de conclusie dat Klaas Hummel de schijnt gewekt heeft van belangenverstrengeling waardoor het door de erven verzochte onderzoek naar het beleid en de gang van zaken wordt toegekend.
BV i.o.
In OR 2015-0002 staat het vraagstuk van de BV i.o. centraal. De kantonrechter stelt dat de oprichter vanaf de bekrachtiging van de rechtshandelingen door de opgerichte BV niet meer hoofdelijk aansprakelijk is voor de vordering. Eisers dienen derhalve de opgerichte BV aan te spreken en niet de oprichter in persoon.
Rest mij nog u een bijzonder goede dag toe te wensen.
Met vriendelijke groet,
Emmanuel Lokin
Hoofdredacteur OR Updates
Hof van Justitie van de Europese Unie
Hof
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch Een ontslagen bestuurder van Brand Masters is verboden om betrokken te zijn bij een aantal leveranciers van Brand Masters. De bestuurder heeft Trade Guard opgericht. De activiteiten met de verboden relaties vinden plaats vanuit Sparq, een separate vennootschap. Volgens Brand Masters profiteert Sparq van de wanprestatie van de bestuurder en handelt daarmee onrechtmatig jegens Brand Masters. De voorzieningenrechter wijst de vordering toe. In hoger beroep bekrachtigt het hof dit vonnis. Het hof acht het aannemelijk dat de bestuurder feitelijk betrokken is bij en bemoeienis heeft met Sparq. 30-12-2014
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Deze zaak gaat over bestuurdersaansprakelijkheid onder artikel 2:248 BW. De aan de bestuurder verweten handelwijze – kort gezegd te weten: het meenemen van administratie en commerciële gegevens van Pondac, het aanschrijven van relaties van Pondac met het verzoek om leveranties en betalingen aan Pondac op te schorten in verband met onenigheid tussen haar en haar medebestuurder en het leggen van beslag onder leveranciers op voorraden van Pondac – heeft de bedrijfsvoering van Pondac ernstig belemmerd. Zij heeft hierdoor haar taak als bestuurder dan ook onbehoorlijk vervuld en is op de voet van artikel 2:248 lid 1 BW aansprakelijk voor het tekort in het faillissement van Pondac, welke aansprakelijkheid door het hof evenwel wordt verminderd tot 25 procent. 23-12-2014
- Gerechtshof Amsterdam De Ondernemingskamer beveelt een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Museum Vastgoed Groep B.V. (MVG) en Tredamer B.V. en schorst Hummel BV als bestuurder van MVG en Tredamer B.V. De meeste aangevoerde bezwaren leveren gegronde redenen op om aan een juist beleid te twijfelen. De bezwaren betreffen onder meer: een hypotheekrecht dat verleend is ten gunste van een bank, terwijl MVG geen schuld heeft bij deze bank; een transactie waarbij een vastgoedproject tegen een te lage prijs is verkocht aan een aan Hummel gelieerde vennootschap; leningen die MVG verstrekt heeft zonder enige vorm van zekerheid te bedingen en de managementvergoeding die Hummel BV ontvangt. 23-12-2014
- Gerechtshof Amsterdam De Ondernemingskamer beëindigt het onderzoek en de getroffen onmiddellijke voorziening. 18-12-2014
- Gerechtshof Amsterdam Het Medisch Diagnostisch Centrum Amstelland (MDCA) en diens aandeelhouders hebben niet in redelijkheid kunnen komen tot het besluit tot overdracht van de aandelen in MDCA aan de Reinier de Graaf Groep. In de eerste plaats kan de wijze waarop de financiering van de aandelenoverdracht vorm heeft gekregen de toets der redelijkheid als bedoeld in artikel 26 lid 4 WOR niet doorstaan. In de tweede plaats zijn de aandeelhouders onvoldoende doordrongen geweest van de noodzaak van het scheppen van waarborgen voor het personeel. In de derde plaats is de ondernemingsraad op gebrekkige wijze van informatie voorzien. 17-12-2014
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch De regeling rond vernietiging van besluiten is een bijzondere regeling en gaat uit van een vordering tegen de rechtspersoon als gericht aan de rechtbank. De faillissementsprocedure is naar zijn aard geen procedure als bedoeld in artikel 2:15 lid 3 BW. De faillissementsrechter is niet bevoegd op de voet van artikel 2:15 lid 3 BW besluiten te vernietigen. 11-12-2014
- Gerechtshof Amsterdam Een tegenstrijdig belang bij de bestuurder van de vennootschap, waarin verzoeker aandelen houdt, leidt ertoe dat de OK oordeelt dat sprake is van gegronde redenen om aan een juist beleid te twijfelen. Een enquête wordt derhalve gelast en bij wijze van onmiddellijke voorziening wordt een commissaris benoemd. Deze commissaris moet erop toezien dat het beleid van de bestuurder ook rekening houdt met het belang van verzoeker als aandeelhouder. 04-12-2014
- Gerechtshof Amsterdam Ter terechtzitting blijkt dat alle partijen een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van de vennootschap wensen. Het enquêteonderzoek wordt derhalve gelast en bij wijze van onmiddellijke voorziening wordt een bestuurder, met een optie voor nog een extra bestuurder, en commissaris benoemd. 27-11-2014
- Gerechtshof Amsterdam De Ondernemingskamer beëindigt het onderzoek en de onmiddellijke voorzieningen als gevolg van een minnelijke regeling tussen partijen. 26-11-2014
- Gerechtshof Amsterdam De Ondernemingskamer beëindigt het onderzoek en de onmiddellijke voorzieningen als gevolg van een minnelijke regeling tussen partijen. Holding Erstad Den Heijhof B.V. wordt door de Ondernemingskamer veroordeeld tot betaling van het salaris en de kosten van W.R. Küh, die als tijdelijk bestuurder van Holding Erstad Den Heijhof B.V. benoemd was. 13-11-2014
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden A werkt achtereenvolgens voor twee (aan elkaar gelieerde) werkgevers: B en BV X. In de daaropvolgende periode vervolgt A zijn werkzaamheden voor B en/of BV X. De loonstroken staan afwisselend op naam van beide (oud-)werkgevers en het loon wordt betaald van (onder meer) hun bankrekeningen. Onbetwist staat vast dat de loonadministraties van beide werkgevers zijn verstrengeld. Het hof maakt daarom, in navolging van de kantonrechter, ten aanzien van de achterstallige loonvordering geen onderscheid tussen B en BV X, maar acht onvoldoende aanleiding om ook bestuurders Y en Z met deze B en/of BV X te vereenzelvigen. 09-09-2014
Rechtbank
- Rechtbank Noord-Nederland E is bestuurder van zowel SAE als SMC. Volgens SAE heeft E via SMC onrechtmatig jegens SAE gehandeld door de naam van SAE, de positie van E binnen SAE en de klantenkring van SAE te gebruiken om SMC te bevoordelen. De rechtbank wijst de vordering van SAE jegens SMC toe. De rechtbank stelt vast dat E zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van onrechtmatige concurrentie. SMC heeft geprofiteerd van het in strijd met de werkelijkheid presenteren als zusterbedrijf van SAE. 24-12-2014
- Rechtbank Midden-Nederland Een volkstuinvereniging royeert Y als lid. Y stelt zich op het standpunt dat het besluit tot royement nietig is, omdat het verenigingsbestuur niet is benoemd door de ledenraad, ondanks dat dit door de statuten wordt voorgeschreven. De rechtbank oordeelt dat dit besluit niet nietig is, omdat deze vereniging al gedurende lange tijd geen ledenraad kent en dat Y in strijd met de redelijkheid en billijkheid handelt door zich nu op dit standpunt te stellen, nadat hij gedurende zijn lidmaatschapsperiode deze bestuursrealiteit accepteerde en zelfs daaraan heeft meegewerkt. 10-12-2014
- Rechtbank Midden-Nederland Accountants B.V vordert van A betaling van een aantal facturen. De kantonrechter wijst de vordering af. A is vanaf de bekrachtiging van de rechtshandelingen door Teamnet B.V. niet meer hoofdelijk aansprakelijk voor de uit die rechtshandelingen voortvloeiende vordering. Voor de reikwijdte van bekrachtiging is van belang dat Accountants B.V. wist, dan wel kon weten dat A namens de op te richten vennootschap optrad. Uit de facturen en de door Accountants B.V. afgegeven kwitanties van de voorschotten volgt zonder twijfel dat A optrad namens de op te richten vennootschap. 03-12-2014
- Rechtbank Midden-Nederland Tussenbeschikking in verzetprocedures tegen intrekking aansprakelijkstelling in de zin van artikel 2:403 BW en beëindiging overblijvende aansprakelijkheid ex artikel 2:404 BW. Beoordeling of de schuldeisers gezien de vermogenstoestand van Propertize resp. PRPZ voldoende waarborgen hebben dat hun vorderingen op Propertize resp. PRPZ zullen worden voldaan. 05-11-2014
- Rechtbank Noord-Holland De boedel biedt onvoldoende mogelijkheden om de kosten van de curator te verhalen. De curator gaat in verzet tegen het faillissement. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid om een eigen faillissement aan te vragen en verklaart het verzet ongegrond. Er bestaat geen verplichting om tot ontbinding ex artikel 2:19 BW over te gaan. Het doen van een summiere opgave van de boedeltoestand betekent evenmin dat sprake is van misbruik van recht. 04-11-2014
- Rechtbank Noord-Holland De enkele verwarring omtrent een identiteitsverschil tussen twee vennootschappen is onvoldoende voor vereenzelviging. Er kan slechts plaats zijn voor een integrale vergoeding van de proceskosten indien sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. 29-10-2014