Naar boven ↑

Update

Nummer 1, 2015
Uitspraken van 19-12-2014 tot 12-01-2015
Redactie: prof. mr. E.C.H.J. Lokin, mr. drs. K.H. Boonzaaijer en mr. E.H. Leemreis.

Geachte heer/mevrouw,

Allereerst nog de beste wensen voor 2015! Bijgaand treft u een nieuwe OR Update aan.

Rechtspraak

Hierbij de nieuwsbrief met daarin de uitspraken van de afgelopen week. Graag wijs ik u op de volgende.

HvJ EU: geen prospectusverplichting bij executoriale verkoop van effecten
In OR 2015-0008 staat de vraag centraal of artikel 3 lid 1 van de prospectusrichtlijn aldus dient te worden uitgelegd dat de daarin opgenomen prospectusplicht in beginsel ook van toepassing is op een executoriale verkoop van effecten. Daarop in aanvulling heeft de Hoge Raad twee vragen gesteld met betrekking tot de interpretatie van het tegenwaarde begrip als bedoeld in artikel 1 lid 2 sub h van de richtlijn. Het Hof van Justitie EU beantwoordt de vraag ontkennend. Het HvJ EU stelt voorop dat de bescherming van de beleggers en de goede werking en de ontwikkeling van de markten de fundamentele kerndoelstellingen van de prospectusrichtlijn vormen. De handelingen die ten grondslag liggen aan het besluit om effecten te verkopen in het kader van een gedwongen executie, verschillen evenwel naar hun aard duidelijk van die welke in de prospectusrichtlijn zijn bedoeld. Een verkoop van effecten in het kader van een gedwongen executie sluit niet aan bij de door de prospectusrichtlijn nagestreefde doelstellingen en valt niet binnen de werkingssfeer ervan.

Bestuurdersaansprakelijk wegens stuklopen affectieve relatie
In OR 2015-0017 zorgt het stuklopen van een affectieve relatie tussen twee bestuurders, tevens aandeelhouders, van een vennootschap ervoor dat één van beide bestuurders persoonlijk aansprakelijk wordt gehouden door het hof op grond van artikel 2:248 BW. Deze bestuurder had ook een aanzienlijke lening verstrekt aan de vennootschap. Op het moment dat de relatie stukliep, onder meer omdat de andere bestuurder gelden aan de rechtspersoon onttrokken had, gaat deze bestuurder over tot het veiligstellen van haar lening. Het hof overweegt, dat de acties van deze bestuurder onder meer ingegeven waren door haar vrees voor verlies van de door haar aan de rechtspersoon uitgeleende gelden, die evenwel niet zonder meer opeisbaar waren. Volgens het hof moet echter niet worden vergeten dat deze bestuurder behalve crediteur ook bestuurder van de vennootschap was. Bij de anticiperende veiligstelling van haar belangen als schuldeiser, diende zij in het belang van de tevens door haar bestuurde vennootschap, mede op grond van de in artikel 2:8 lid 1 BW neergelegde gedragsmaatstaf van hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd, jegens de vennootschap de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht te nemen om daarmee zoveel mogelijk te voorkomen dat meer schade aan de vennootschap zou worden toegebracht dan strikt noodzakelijk was. Evenals de rechtbank, beoordeelt het hof de beschreven handelswijze van de bestuurder niet als proportioneel. Naar het oordeel van het hof zou geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden aldus hebben gehandeld en betreft het hier een kennelijk onbehoorlijke taakvervulling. De acties van de bestuurder en de doorwerking daarvan in het verdere verloop van de gebeurtenissen zijn aan te merken als een belangrijke oorzaak van het faillissement, zodat zij bestuurdersaansprakelijk is, aldus het hof. Wel wordt een beroep op matiging door het hof aanvaard.

Nietigheid en vernietiging van besluiten
In OR 2015-0007 royeert een volkstuinvereniging een lid. Dat lid stelt zich vervolgens op het standpunt dat het besluit tot royement nietig is, omdat het verenigingsbestuur niet is benoemd door de ledenraad, ondanks dat dit door de statuten is wordt voorgeschreven. De rechtbank oordeelt echter dat dit besluit niet nietig is, omdat deze vereniging al gedurende lange tijd geen ledenraad kent en dat het lid in strijd met de redelijkheid en billijkheid handelt door zich nu op dit standpunt te stellen, nadat hij gedurende zijn lidmaatschapsperiode deze bestuursrealiteit accepteerde en zelfs daaraan heeft meegewerkt.

Faillissementsprocedure is niet een procedure als bedoeld in artikel 2:15 lid 3 BW
In OR 2015-0018 is tussen partijen in geschil of een schuldeiser in de faillissementsprocedure op grond van artikel 2:15 lid 3 BW vernietiging kan vorderen van een eerder genomen besluit. Het hof oordeelt, dat de regeling rond vernietiging van besluiten een bijzondere regeling is en uitgaat van een vordering tegen de rechtspersoon als gericht aan de rechtbank. De faillissementsprocedure – zowel in eerste aanleg als in hoger beroep – is naar zijn aard geen procedure als bedoeld in artikel 2:15 lid 3 BW. De faillissementsrechter is niet bevoegd op de voet van artikel 2:15 lid 3 BW besluiten te vernietigen. Er is in de faillissementsprocedure geen ruimte uitvoering te geven aan de regel van artikel 2:15 lid 4 BW. Wel kan in het kader van het onderzoek naar de vraag of een faillissement bevoegd is aangevraagd, summierlijk worden getoetst of aan de wettelijke vereisten voor bevoegd optreden namens de rechtspersoon is voldaan, en dit kan leiden tot vernietiging van het faillissement. Dit maakt echter de faillissementsprocedure niet een procedure als bedoeld in artikel 2:15 lid 3 BW.

Verplichting tot turboliquideren?
In OR 2015-0004 stelt een curator dat ten onrechte faillissement is aangevraagd en dat er een verplichting rust om in het geval er geen baten meer zijn en geen baten meer te verwachten zijn, overgegaan dient te worden op het turboliquideren van de vennootschap ex artikel 2:19 lid 4 BW. De kosten die de curator maakt ter afwikkeling van het faillissement kunnen nu namelijk niet verhaald worden op de boedel, waardoor de curator onevenredig benadeeld wordt. De rechtbank verklaart het verzet echter ongegrond. De vennootschap is op juiste gronden failliet verklaard. Er is voldaan aan het vereiste ingevolge artikel 1 Fw dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. Naar Nederlands recht bestaat geen verplichting om in een geval als het onderhavige tot ontbinding ex artikel 2:19 BW over te gaan. Er is dus geen sprake van misbruik van bevoegdheid om een eigen faillissement aan te vragen.

Intrekken aansprakelijkheid 403 door SNS
In OR 2015-0009 wordt door schuldeisers verzet aangetekend tegen de intrekking van aansprakelijkheid bij vennootschappen van de SNS. Het verzet tegen het voornemen van SNS tot beëindiging van haar overblijvende aansprakelijkheid wordt in beginsel gegrond verklaard. Op grond van artikel 2:404 lid 6 BW kan SNS aan die gegrondverklaring ontkomen door binnen een door de rechtbank omschreven termijn alsnog een door de rechtbank omschreven waarborg te geven. Die waarborg moet minimaal een gelijke zekerheid geven als de door SNS gegeven verklaring in de zin van artikel 2:403 lid 1 onder f BW, een verklaring waarin geen limitering ten aanzien van de hoogte van de aansprakelijkheidstelling is opgenomen.

Vereenzelviging
In OR 2015-0001 wordt vereenzelviging aangevoerd. De omstandigheden dat beide bedrijven eenzelfde statutaire doel hebben, nagenoeg dezelfde bestuurders kennen, op één en dezelfde datum zijn opgericht en gevestigd zijn op hetzelfde adres, zijn echter onvoldoende om te kunnen spreken van vereenzelviging. Wel acht het hof op grond van onder meer deze omstandigheden aannemelijk dat de bestuurder feitelijk betrokken is bij en bemoeienis heeft met de andere vennootschap en de andere vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld door zaken te doen met de in het relatiebeding genoemde leveranciers. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningsrechter.

In OR 2015-0010 wordt ten aanzien van de vereenzelviging van rechtspersonen overwogen dat onder vereenzelviging wordt verstaan het voorbijgaan aan het identiteitsverschil tussen een rechtspersoon en een andere rechtspersoon. Hiervan kan slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden sprake zijn, bijvoorbeeld als misbruik is gemaakt van identiteitsverschil met als gevolg dat derden daardoor zijn benadeeld. Gelet op dit uitgangspunt is de rechtbank van oordeel dat de stelling dat de ene rechtspersoon vereenzelvigd dient te worden met de andere rechtspersoon onvoldoende is onderbouwd. Gesteld noch gebleken is dat de ene rechtspersoon op enigerlei wijze misbruik heeft gemaakt van identiteitsverschil tussen de andere rechtspersoon en haarzelf. De vordering zal daarom worden afgewezen.

In OR 2015-0011 wordt ook vereenzelviging aangevoerd. Omdat de eiser (werknemer) echter zowel van de rekening van de ene vennootschap, als de andere vennootschap is betaald, maakt het hof, in navolging van de kantonrechter, ten aanzien van de achterstallige loonvordering geen onderscheid tussen beide vennootschappen. De bestuurders die dezelfde zijn bij beide vennootschappen kunnen echter niet worden vereenzelvigd met de vennootschappen.

OK
In OR 2015-0006 zorgt een tegenstrijdig belang bij de bestuurder van de vennootschap, waarin verzoeker aandelen houdt, ertoe dat de OK oordeelt dat er sprake is van gegronde redenen om aan een juist beleid te twijfelen. Een enquête wordt derhalve gelast en bij wijze van onmiddellijke voorziening wordt een commissaris benoemd. Deze commissaris moet toezien dat het beleid van de bestuurder ook rekening houdt met het belang van verzoeker als aandeelhouder.

In OR 2015-0013 wordt verzocht tot beëindiging van het onderzoek bij de OK na een minnelijke schikking. De kosten probeert de vennootschap echter nog wel te verhalen op de indieners, mede omdat het verzoek te lichtvaardig zou zijn ingediend. De OK verwerpt echter dit laatste verzoek.

In OR 2015-0014 krijgt de lezer een inkijk in de juridische nasleep bij enkele vennootschappen van Endstra en Hummel na de liquidatie van de eerste. De OK komt tot de conclusie dat Klaas Hummel de schijnt gewekt heeft van belangenverstrengeling waardoor het door de erven verzochte onderzoek naar het beleid en de gang van zaken wordt toegekend.

BV i.o.
In OR 2015-0002 staat het vraagstuk van de BV i.o. centraal. De kantonrechter stelt dat de oprichter vanaf de bekrachtiging van de rechtshandelingen door de opgerichte BV niet meer hoofdelijk aansprakelijk is voor de vordering. Eisers dienen derhalve de opgerichte BV aan te spreken en niet de oprichter in persoon.

Rest mij nog u een bijzonder goede dag toe te wensen.

Met vriendelijke groet,

Emmanuel Lokin
Hoofdredacteur OR Updates

Hof van Justitie van de Europese Unie

Hof

Rechtbank