Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe OR Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.
Rechtspraak
Hierbij de nieuwsbrief met daarin de uitspraken van de afgelopen week. Graag wijs ik u op de volgende.
Aansprakelijkheid moedervennootschap o.g.v. 403-verklaring na schikking dochter
In OR 2015-0141 komt de vraag aan de orde wat de gevolgen zijn voor de aansprakelijkheid op grond van 403-verklaring van de moedervennootschap wanneer de schuldeiser reeds een schikking getroffen heeft met de dochtervennootschap. De Hoge Raad oordeelt, dat in verband met de hoofdelijke aansprakelijkheid van de moedermaatschappij de artikelen 6:7 e.v. BW van toepassing zijn, hetgeen meebrengt dat haar aansprakelijkheid berust op een zelfstandige verbintenis jegens verweerster, waarvan zelfstandig nakoming kan worden gevorderd. In dit verband is van belang, dat het middel niet opkomt tegen oordeel van het hof, dat de door verweerster getroffen dading niet meebrengt dat verweerster op de voet van artikel 6:9 lid 1 BW afstand heeft gedaan van haar vorderingsrecht jegens de moedermaatschappij. Zoals het hof vervolgens heeft overwogen, heeft deze dading ingevolge artikel 6:7 lid 2 BW slechts tot gevolg dat de schuld van de moedermaatschappij is verminderd met het door de curator betaalde bedrag van € 25.000. Het hof heeft terecht de conclusie getrokken dat het verweer van de curator van de moedermaatschappij faalt, aldus de Hoge Raad.
Geen belanghebbende voor het vernietigen van een besluit
In OR 2015-0142 wordt de zaak afgedaan met artikel 81 lid 1 RO. Eiser (X) is ontevreden over het verloop van een keuringsonderzoek naar zijn dekhengst, verricht door KFPS. De A-G concludeert dat de klacht, dat het hof X ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt, moet worden afgewezen omdat het oordeel van het hof hieromtrent geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, en ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende is gemotiveerd. Het hof heeft vooropgesteld dat besluiten die in strijd zijn met een reglement, vatbaar kunnen zijn voor vernietiging (art. 2:15 lid 1 aanhef en sub c BW). Vernietiging geschiedt onder meer door een uitspraak van de rechtbank op een vordering tegen de rechtspersoon van iemand die een redelijk belang heeft bij de naleving van de verplichting die niet is nagekomen (zie art. 2:15 lid 3 aanhef en sub a BW). Daarbij is nodig dat degene die vernietiging vordert, in een eigen belang geschaad is of geschaad dreigt te worden, hetgeen diegene bij betwisting van een redelijk belang zal hebben te stellen (zie HR 31 mei 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2089, NJ 1996/694, rov. 3.4). Het hof heeft geoordeeld dat X niet het vereiste redelijk belang heeft bij vernietiging van de besluiten omdat deze besluiten niet X zelf raken.
De beklemde minderheidsaandeelhouder en het recht op dividend
In OR 2015-0143 vorderen de feitelijk beklemde minderheidscertificaathouders in kort geding vaststelling dividendbeleid, omdat de vennootschap, de STAK en de meerderheidscertificaathouders weigeren dividend uit te keren, terwijl de vennootschap al enkele jaren winst maakt, en meerderheidscertificaathouders bovendien niet bereid zijn om de certificaten van eisers over te nemen. Onder meer de arresten van de Hoge Raad 9 juli 1990, NJ 1991, 51 (‘Sluis’) en het gerechtshof Amsterdam 6 juni 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ9757 ‘Jeezet’ zijn hier van toepasing. De voorzieningenrechter oordeelt dat het gevoerde dividendbeleid i.c. niet meer is dan een gedragslijn, die inhoudt dat er nooit dividend wordt uitgekeerd. De deelnemingen van eisers worden door de opstelling van gedaagden gereduceerd tot ‘dood kapitaal’. De voorzieningenrechter acht voldoende reden aanwezig voor een voorlopige voorziening en gebiedt de STAK een bijzondere vergadering van certificaathouders bijeen te roepen om een voorstel voor het te voeren dividendbeleid ter besluitvorming voor te leggen.
Bestuurdersaansprakelijkheid
In OR 2015-0140 wordt bestuurdersaansprakelijkheid afgewezen. Hof past de maatstaf voor een ‘ernstig verwijt’ uit HR 5 september 2014 ECLI:NL:HR:2014:2627 toe. De schuldeiser verwijt de (indirect) bestuurder slechts dat zij als bestuurder de overdracht van de verpande objecten heeft gerealiseerd waardoor deze buiten het verhaal door schuldeiser zijn geraakt. Een zodanig verwijt leidt volgens het hof niet reeds tot aansprakelijkheid van de bestuurder. Waar het om gaat is niet (alleen) of de bestuurder wist of redelijkerwijze kon begrijpen dat de vennootschap daardoor haar verplichtingen jegens schuldeiser niet zou kunnen nakomen, maar of het voor de bestuurder van de vennootschap op het moment van elk van de haar in die hoedanigheid verweten gedragingen voorzienbaar was dat schuldeiser daardoor schade zou lijden.
Rest mij nog u een bijzonder goede dag toe te wensen.
Met vriendelijke groet,
Emmanuel Lokin
Hoofdredacteur OR Updates
Hoge Raad
- Hoge Raad Wat zijn de gevolgen voor aansprakelijkheid op grond van een 403-verklaring van de moedervennootschap bij een schikking met de dochtervennootschap? In verband met de hoofdelijke aansprakelijkheid van de moedermaatschappij zijn de artikelen 6:7 e.v. BW van toepassing, hetgeen meebrengt dat haar aansprakelijkheid berust op een zelfstandige verbintenis jegens verweerster, waarvan zelfstandige nakoming kan worden gevorderd. In dit verband is van belang dat het middel niet opkomt tegen het oordeel van het hof, dat de door verweerster getroffen dading niet meebrengt dat verweerster op de voet van artikel 6:9 lid 1 BW afstand heeft gedaan van haar vorderingsrecht jegens de moedermaatschappij. Zoals het hof vervolgens heeft overwogen, heeft deze dading ingevolge artikel 6:7 lid 2 BW slechts tot gevolg dat de schuld van de moedermaatschappij is verminderd met het door de curator betaalde bedrag van € 25.000. Het hof heeft terecht de conclusie getrokken dat het verweer van de curator van de moedermaatschappij faalt, aldus de Hoge Raad. 03-04-2015
- Hoge Raad Artikel 81 lid 1 RO. Eiser (X) is ontevreden over het verloop van een keuringsonderzoek naar zijn dekhengst, verricht door KFPS. De A-G concludeert dat de klacht, dat het hof X ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt, moet worden afgewezen omdat het oordeel van het hof hieromtrent geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, en ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende is gemotiveerd. Het hof heeft vooropgesteld dat besluiten die in strijd zijn met een reglement, vatbaar kunnen zijn voor vernietiging (art. 2:15 lid 1 aanhef en sub c BW). Vernietiging geschiedt onder meer door een uitspraak van de rechtbank op een vordering tegen de rechtspersoon van iemand die een redelijk belang heeft bij de naleving van de verplichting die niet is nagekomen (zie art. 2:15 lid 3 aanhef en sub a BW). Daarbij is nodig dat degene die vernietiging vordert in een eigen belang geschaad is of geschaad dreigt te worden, hetgeen diegene bij betwisting van een redelijk belang zal hebben te stellen (zie HR 31 mei 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2089, NJ 1996/694, r.o. 3.4). Het hof heeft geoordeeld dat X niet het vereiste redelijk belang heeft bij vernietiging van de besluiten omdat deze besluiten niet X zelf raken. 03-04-2015