Update
Rechtspraak
Hierbij de nieuwsbrief met daarin de uitspraken van de vorige week. Ga naar onze website (www.or-updates.nl) of klik op een OR-nummer om de hele samenvatting te lezen of om gebruik te maken van onze zoekmachine.
In het bijzonder wijs ik u graag op de volgende uitspraken.
Turboliquidatie
In OR 2015-0263 is een holdingvennootschap die zich beperkte tot het houden van aandelen in het kapitaal van en het voeren van directie over een failliet verklaarde vennootschap ontbonden middels turboliquidatie. Na twee jaar verzoekt een schuldeiser alsnog tot faillietverklaring van die holdingvennootschap, omdat de bestuurders van de holdingvennootschap aansprakelijk zouden zijn vanwege het niet deponeren van jaarrekeningen en er dus sprake is van een bate. De rechtbank stelt vast dat ontbinding van verweerster een faillissement niet in de weg staat wanneer voldoende aannemelijk is dat er nog baten zijn. Normaliter wordt een dergelijke vordering gehonoreerd. De rechtbank acht echter in casu aannemelijk dat het faillissement van de dochtervennootschap een belangrijke oorzaak is van een eventueel faillissement van de holding en niet het niet deponeren van de jaarrekeningen. Bij een late faillissementsaanvraag als in dit geval, nu de aanvraag wordt gedaan twee jaar na de ontbinding, mag verwacht worden dat door de verzoekster reële baten aannemelijk gemaakt worden. De enkele stelling dat de curator in zijn onderzoek deze reële baten zal vinden is hiervoor niet voldoende. Ook is van belang dat ook het salaris van de curator volgens verzoekster afhangt van de uitkomst van haar eigen onderzoek. Er is geen aanbod gedaan om de werkzaamheden door middel van een boedelkrediet voor te financieren. Het belang van de verzoekster weegt niet op tegen het belang van de benoemen curator om zoveel mogelijk gevrijwaard te blijven van onverhaalbare kosten.
In OR 2015-0264 heeft Onderhoudsbedrijf SAS ('SAS') het besluit tot ontbinding van de onderneming middels turboliquidatie genomen ná indiening van het verzoek tot faillietverklaring van SAS. SAS komt op tegen het vonnis waarin zij failliet is verklaard door te betogen dat de algemene vergadering SAS (bij besluit) heeft ontbonden, terwijl er ten tijde van dat besluit geen bekende baten aanwezig waren, zodat SAS van rechtswege opgehouden is te bestaan, en een niet langer bestaande rechtspersoon kan niet failliet worden verklaard tenzij is gebleken van baten ten tijde van het ontbindingsbesluit, wat volgens haar niet het geval is. Het hof beoordeelt de zaak 'ex nunc' en vindt dat in hoger beroep summierlijk is gebleken van feiten en omstandigheden die het voldoende aannemelijk maken dat er mogelijke baten zijn. Daarbij wijst het hof op het verslag van de curator waaruit blijkt dat SAS heeft nagelaten de jaarrekeningen binnen de in artikel 2:394 BW bedoelde termijn openbaar te maken, hetgeen meebrengt dat het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en wordt vermoed dat dit een belangrijke oorzaak van het faillissement is. Hoewel de aan de curator in het faillissement toekomende vordering op grond van artikel 2:248 BW strikt genomen geen bate van de vennootschap is maar een bate voor de boedel, dient het begrip bate ruim te worden uitgelegd, aldus het hof. De stelling dat turboliquidatie überhaupt niet mogelijk zou moeten zijn indien er schulden aanwezig zijn, wordt door het hof overigens niet gevolgd.
Bestuurdersaansprakelijkheid
In OR 2015-0266 vordert Eiser in kort geding betaling van de bestuurder van de vennootschap waarop hij een vordering heeft, welke vordering reeds eerder door de kantonrechter is toegewezen. Eiser baseert zijn vordering op onrechtmatige daad en stelt dat er sprake is van betalingsonwil bij gedaagde, die enig bestuurder en aandeelhouder is van de reeds veroordeelde vennootschap onder verwijzing naar HR 3 april 1992 (Van Waning/Van der Vliet). De Hoge Raad heeft in dit arrest duidelijk uiteengezet dat degene die volledige zeggenschap heeft over de nalatige vennootschap, aannemelijk dient te maken dat de vennootschap niet in staat is te betalen. Gedaagde heeft de volledige zeggenschap over de nalatige vennootschap. Er was geen sprake van betalingsonmacht: de vennootschap floreerde niet, maar boekte wel een redelijke omzet. Zonder nadere toelichting van gedaagde, die evenwel ontbreekt, moet er voorshands van worden uitgegaan dat er sprake was van betalingsonwil aan de zijde van gedaagde. Nu gedaagde de volledige zeggenschap heeft over de nalatige vennootschap en er bij gedaagde sprake was van betalingsonwil, is hij als enig bestuurder van de vennootschap op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk.
In OR 2015-0265 is de bestuurder van de Stichting Woningstichting Rentree op grond van art. 2:9 BW aansprakelijk voor de door Rentree en haar dochtervennootschap geleden schade als gevolg van zijn handelwijze als bestuurder van Rentree en indirect bestuurder van die dochtervennootschap. De rechtbank is van oordeel dat de verplichting van de bestuurder tot schadevergoeding aanzienlijke gematigd dient te worden omdat het opleggen van een verplichting tot volledige vergoeding van de schade van Rentree (ter hoogte van ruim EUR 8.5 miljoen) tot kennelijke onaanvaardbare gevolgen zal leiden. In dit verband vindt de rechtbank het ook nog van belang dat de bestuurder heeft onderbouwd dat hij nauwelijks inkomen en vermogen heeft. Alle omstandigheden van het geval leiden er toe dat de rechtbank bij de matiging aansluiting zoekt bij de hoogte van de verzekeringsdekking (van € 2.270.000,-).
Geen bestuurdersaansprakelijkheid
In OR 2015-0261 is bedrijf X failliet gegaan nadat – kort gezegd – haar enige opdrachtgever besloot om zelf de opdrachten uit te voeren. De curator beweert dat bestuurders van X wisten dan wel behoorden te weten dat de opdrachtenstroom zou uitvallen en dat daarom gedane winst- en agio-uitkeringen vernietigd horen te worden. De bestuurders en aandeelhouders van X stellen, als gedaagden, dat ten tijde van de uitkeringen helemaal niet duidelijk was dat de opdrachtenstroom zou ophouden. Er waren exclusiviteitsafspraken. De rechter stelt vast dat de curator niet voldaan heeft aan haar stelplicht omdat deze de stellingen van de gedaagden slechts in algemene bewoordingen betwist, dat de curator niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de uitkeringen een belangrijke oorzaak zijn van het faillissement en dat onvoldoende is gesteld dat bij de uitkeringen het faillissement en het tekort met een redelijke mate van waarschijnlijkheid waren te voorzien.
Geen toetreding tot een VOF
In OR 2015-0262 heeft BNP een samenwerkingsovereenkomst gesloten met MPS tot het oprichten van een VOF. MPS gaat echter failliet. De curatoren verkopen alle activa en activiteiten van (onder meer) MPS aan Eiseres. Eiseres vordert in kort geding o.m. dat BNP bevolen wordt om een deel van de administratie van de vennootschap over te leggen. De voorzieningenrechter overweegt dat ook in het onderhavige geval geldt dat voortzetting van de vennootschap met diens rechtsopvolger slechts aan de orde is, indien dat tussen de vennoten is overeengekomen. In casu is daar echter geen sprake van. Eiseres is derhalve geen vennoot van de vennootschap geworden, zodat zij geen rechten kan ontlenen aan de vennootschapsovereenkomst of de door haar gestelde hoedanigheid van vennoot.
Aansprakelijkheid curator
In OR 2015-0267 stelt een schuldeiser in faillissement de curator q.q. en pro se aansprakelijk op de grond dat zij geen betaling in het faillissement ontvangt. In het faillissement heeft de curator, samen met onder meer de bank en de Ontvanger, de activa verkocht aan een externe partij. De koopsom voor die activa is daarbij bepaald op het bedrag dat is vereist om aan de preferente schuldeisers 80% en aan de concurrente schuldeisers 40% van hun schuldvorderingen te betalen. Aan deze verkoop hebben ook de indirect aandeelhouders van de vennootschap meegewerkt. Een aan één van deze aandeelhouders gelieerde vennootschap – Atropa –, heeft een vordering ingediend ter verificatie voor een bedrag van circa € 950.000,-. Na betwisting door de curator is deze vordering in een renvooiprocedure alsnog door het hof toegekend. De curator heeft de afrekening van de koopsom en de uitkering aan schuldeisers echter plaats doen vinden, zonder dat met de vordering van Atropa rekening is gehouden. Aangezien in rechte is vast komen te staan dat Atropa geen afstand heeft gedaan van haar rechten (zij was – kort gezegd – immers zelf géén partij bij de koopovereenkomst), had de curator met de vordering van Atropa rekening moeten houden. Atropa was de enige schuldeiser die geen aanspraak maakte op een uitkering op basis van de regeling tot betalen van de schuldeisers. Volgens Atropa is dit in strijd met beginsel paritas creditorum, art. 3:277 BW en het systeem van de Faillissementswet. De rechtbank wijst onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 16 december 2011 (ECLI:NL:HR:2011: BU4204, Prakke/Gips) de vordering toe en acht de curator zowel q.q. als pro se aansprakelijk.
Annotaties Harold Koster
Graag wijs ik u verder op twee korte annotaties van Harold Koster waarbij hij ingaat op de aansprakelijkheid van bestuurders bij Crane Services (zie voor de samenvatting van de uitspraak OR 2015-0065) en de ontvankelijkheid bij de Ondernemingskamer (zie voor de samenvatting van de beschikking OR 2015-0014).
Rest mij nog u een bijzonder goede dag toe te wensen.
Met vriendelijke groet,
Emmanuel Lokin
Hoofdredacteur OR Updates
Hof
Rechtbank
- Rechtbank Limburg Eiser vordert in kort geding betaling van de bestuurder van de vennootschap waarop hij een vordering heeft, welke vordering reeds eerder door de kantonrechter is toegewezen. Eiser baseert zijn vordering op onrechtmatige daad en stelt dat er sprake is van betalingsonwil bij gedaagde, die enig bestuurder en aandeelhouder is van de reeds veroordeelde vennootschap onder verwijzing naar HR 3 april 1992 (Van Waning/Van der Vliet). De Hoge Raad heeft in dit arrest duidelijk uiteengezet dat degene die volledige zeggenschap heeft over de nalatige vennootschap, aannemelijk dient te maken dat de vennootschap niet in staat is te betalen. Gedaagde heeft de volledige zeggenschap over de nalatige vennootschap. Er was geen sprake van betalingsonmacht: de vennootschap floreerde niet, maar boekte wel een redelijke omzet. Zonder nadere toelichting van gedaagde, die evenwel ontbreekt, moet er voorshands van worden uitgegaan dat er sprake was van betalingsonwil aan de zijde van gedaagde. Nu gedaagde de volledige zeggenschap heeft over de nalatige vennootschap en er bij gedaagde sprake was van betalingsonwil, is hij als enig bestuurder van de vennootschap op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk. 30-06-2015
- Rechtbank Midden-Nederland De bestuurder van de stichting Woningstichting Rentree is op grond van artikel 2:9 BW aansprakelijk voor de door Rentree en haar dochtervennootschap geleden schade als gevolg van zijn handelwijze als bestuurder van Rentree en indirect bestuurder van die dochtervennootschap. De rechtbank is van oordeel dat de verplichting van de bestuurder tot schadevergoeding aanzienlijke gematigd dient te worden omdat het opleggen van een verplichting tot volledige vergoeding van de schade van Rentree (ter hoogte van ruim 8,5 miljoen euro) tot kennelijke onaanvaardbare gevolgen zal leiden. In dit verband vindt de rechtbank het ook nog van belang dat de bestuurder heeft onderbouwd dat hij nauwelijks inkomen en vermogen heeft. Alle omstandigheden van het geval leiden ertoe dat de rechtbank bij de matiging aansluiting zoekt bij de hoogte van de verzekeringsdekking (van € 2.270.000). 24-06-2015
- Rechtbank Midden-Nederland Een holdingvennootschap die zich beperkte tot het houden van aandelen in het kapitaal van en het voeren van directie over een failliet verklaarde vennootschap is ontbonden middels turboliquidatie (artikel 2:19 lid 4 BW). Na twee jaar verzoekt een schuldeiser alsnog tot faillietverklaring van die holdingvennootschap, omdat de bestuurders van de holdingvennootschap aansprakelijk zouden zijn vanwege het niet deponeren van jaarrekeningen en er dus sprake is van een bate. De rechtbank stelt vast dat ontbinding van verweerster een faillissement niet in de weg staat wanneer voldoende aannemelijk is dat er nog baten zijn. De rechtbank acht echter aannemelijk dat het faillissement van de dochtervennootschap een belangrijke oorzaak is van een eventueel faillissement van de holding en niet het niet deponeren van de jaarrekeningen. Bij een late faillissementsaanvraag als in dit geval, nu de aanvraag wordt gedaan twee jaar na de ontbinding, mag verwacht worden dat door de verzoekster reële baten aannemelijk gemaakt worden. De enkele stelling dat de curator in zijn onderzoek deze reële baten zal vinden is hiervoor niet voldoende. Ook is van belang dat ook het salaris van de curator volgens verzoekster afhangt van de uitkomst van haar eigen onderzoek. Er is geen aanbod gedaan om de werkzaamheden door middel van een boedelkrediet voor te financieren. Het belang van de verzoekster weegt niet op tegen het belang van de benoemen curator om zo veel mogelijk gevrijwaard te blijven van onverhaalbare kosten. 11-06-2015
- Rechtbank Noord-Nederland Schuldeiser in faillissement stelt de curator q.q. en pro se aansprakelijk op de grond dat zij geen betaling in het faillissement ontvangt. In het faillissement heeft de curator, samen met onder meer de bank en de Ontvanger, de activa verkocht aan een externe partij. De koopsom voor die activa is daarbij bepaald op het bedrag dat is vereist om aan de preferente schuldeisers 80% en aan de concurrente schuldeisers 40% van hun schuldvorderingen te betalen. Aan deze verkoop hebben ook de indirect aandeelhouders van de vennootschap meegewerkt. Een aan een van deze aandeelhouders gelieerde vennootschap – Atropa – heeft een vordering ingediend ter verificatie voor een bedrag van circa € 950.000. Na betwisting door de curator is deze vordering in een renvooiprocedure alsnog door het hof toegekend. De curator heeft de afrekening van de koopsom en de uitkering aan schuldeisers echter plaats doen vinden, zonder dat met de vordering van Atropa rekening is gehouden. Aangezien in rechte is vast komen te staan dat Atropa geen afstand heeft gedaan van haar rechten (zij was – kort gezegd – immers zelf géén partij bij de koopovereenkomst), had de curator met de vordering van Atropa rekening moeten houden. Atropa was de enige schuldeiser die geen aanspraak maakte op een uitkering op basis van de regeling tot betalen van de schuldeisers. Volgens Atropa is dit in strijd met beginsel paritas creditorum, artikel 3:277 BW en het systeem van de Faillissementswet. De rechtbank wijst onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 16 december 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BU4204, Prakke/Gips) de vordering toe en acht de curator zowel q.q. als pro se aansprakelijk. 03-06-2015
- Rechtbank Midden-Nederland BNP heeft een samenwerkingsovereenkomst gesloten met MPS tot het oprichten van een vof. MPS gaat echter failliet. De curatoren verkopen alle activa en activiteiten van (onder meer) MPS aan Eiseres. Eiseres vordert in kort geding onder meer dat BNP bevolen wordt om een deel van de administratie van de vennootschap over te leggen. De voorzieningenrechter overweegt dat ook in het onderhavige geval geldt dat voortzetting van de vennootschap met diens rechtsopvolger slechts aan de orde is, indien dat tussen de vennoten is overeengekomen. In casu is daar echter geen sprake van. Eiseres is derhalve geen vennoot van de vennootschap geworden, zodat zij geen rechten kan ontlenen aan de vennootschapsovereenkomst of de door haar gestelde hoedanigheid van vennoot. 27-05-2015
- Rechtbank Overijssel Bedrijf X is failliet gegaan nadat – kort gezegd – haar enige opdrachtgever besloot om zelf de opdrachten uit te voeren. De curator beweert dat bestuurders van X wisten dan wel behoorden te weten dat de opdrachtenstroom zou uitvallen en dat daarom gedane winst- en agio-uitkeringen vernietigd horen te worden. De bestuurders en aandeelhouders van X stellen, als gedaagden, dat ten tijde van de uitkeringen helemaal niet duidelijk was dat de opdrachtenstroom zou ophouden. Er waren exclusiviteitsafspraken. De rechter stelt vast dat de curator niet voldaan heeft aan haar stelplicht omdat deze de stellingen van de gedaagden slechts in algemene bewoordingen betwist, dat de curator niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de uitkeringen een belangrijke oorzaak zijn van het faillissement en dat onvoldoende is gesteld dat bij de uitkeringen het faillissement en het tekort met een redelijke mate van waarschijnlijkheid waren te voorzien. 25-03-2015