Naar boven ↑

Update

Nummer 22, 2015
Uitspraken van 30-07-2015 tot 31-07-2015
Redactie: prof. mr. E.C.H.J. Lokin, mr. drs. K.H. Boonzaaijer en mr. E.H. Leemreis.

Rechtspraak
Hierbij de nieuwsbrief met daarin de uitspraken van de vorige week. Ga naar onze website (www.or-updates.nl) of klik op een OR-nummer om de hele samenvatting te lezen of om gebruik te maken van onze zoekmachine.

In het bijzonder wijs ik u graag op de volgende uitspraken.

Ontvankelijkheid onteigende aandeelhouders (SNS) bij de OK
In OR 2015-0288 acht de OK VEB c.s. en Stichting Beheer bevoegd tot het verzoeken van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van SNS Reaal. VEB c.s. en Stichting Beheer zijn weliswaar onteigend en zij zijn daardoor geen aandeelhouder meer, maar de OK overweegt daaromtrent als volgt. Doel en strekking van het enquêterecht brengen mee dat aandeelhouders die niet langer voldoen aan de kapitaaleis van artikel 2:346 lid 1 aanhef en sub c BW ten gevolge van een gebeurtenis, waaromtrent zij stellen dat er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan het beleid en de gang van zaken van de betrokken vennootschap en waarop hun enquêteverzoek mede betrekking heeft, in gevallen als het onderhavige bevoegd kunnen zijn tot het indienen van zodanig verzoek.

Bestuurdersaansprakelijkheid
In OR 2015-0284 blijkt dat al tijdens het passeren van de oprichtingsakte vrijwel de gehele (destijds verplichte) volstorting van het geplaatst aandelenkapitaal à € 18.000 teruggestort is aan de direct en indirect bestuurder van de bv. Na zetelverplaatsing en naamswijziging gaat de bv failliet. Bestuurder en indirect bestuurder worden aangesproken wegens onder andere niet-nakoming van een huur- en koopovereenkomst op grond van artikel 2:180 jo. 2:11 BW, daarnaast op grond van artikel 2:203 jo. 2:11 BW en ook wegens schending van de ‘Beklamelnorm’. De rechtbank acht aansprakelijkheid op alle gronden aanwezig. Wat betreft de laatste grond overweegt de rechtbank dat omdat de bv altijd onvermogend is geweest en nooit in staat was de koopverplichting na te komen en dit ook nooit zou worden, niet-nakoming vanaf het begin al vaststond. Daarmee is volgens de rechtbank hoofdelijke aansprakelijkheid van A en A bv voor daaruit voortvloeiende schade gegeven.

In OR 2015-0286 gaat het om de vraag of (voormalig) bestuurder en medeaandeelhouder AG onrechtmatig heeft gehandeld jegens de vennootschap en jegens MBSH als aandeelhouder in verband met het innen van facturen van de vennootschap op een rekeningnummer van AG, betalingen van de vennootschap aan AC en de verkoop van een bedrijfsonderdeel. Het hof oordeelt dat AG aansprakelijk is op grond van artikel 2:9 jo. 2:11 BW. MBSH heeft wel onvoldoende gesteld om de conclusie te rechtvaardigen dat AG een specifieke zorgvuldigheidsnorm jegens MBSH als aandeelhouder heeft geschonden. Het hof stelt tevens vast dat AG een ernstig verwijt kan worden gemaakt van haar handelen, te weten dat zij zonder statutair vereiste toestemming van de AVA een bedrijfsonderdeel heeft verkocht. Hierom is eveneens sprake van onbehoorlijk bestuur in de zin van artikel 2:9 BW.

OR 2015-0287 ziet op de vordering van een bestuurder van een failliete vennootschap om de Ontvanger te bevelen aan de curator mee te delen dat de fiscale vordering, die onderdeel vormt van het faillissementstekort waarvoor de curator de bestuurder op de voet van artikel 2:248 BW wil aanspreken, niet op de bestuurder mag worden verhaald omdat volgens de bestuurder de onderliggende belastingaanslagen in materieel opzicht niet verschuldigd zijn. Het hof leidt uit de rechtspraak van de HR af dat een door de curator op de voet van artikel 2:248 BW aangesproken bestuurder, die stelt dat de fiscale schuld in het faillissement, als onderdeel van het faillissementstekort waarvoor hij wordt aangesproken, niet juist is, de gelegenheid moet hebben om zich in de aansprakelijkheidsprocedure tegen deze schuld te verweren. Anders dan appellante betoogt, volgt uit het vorenstaande echter niet dat de bestuurder ook buiten het kader van een aansprakelijkheidsprocedure, zonder verdere grondslag, het oordeel van de civiele rechter over de juistheid van de aan de vennootschap opgelegde aanslagen kan inroepen.

In OR 2015-0293 hebben geïntimeerden via AWB Adviesgroep meerdere overeenkomsten gesloten met Green Horizon met het oog op het beleggen in Robiniahoutplantages, waarvan appellant aandeelhouder en bestuurder was. Na het faillissement van Green Horizon spreken geïntimeerden appellant aan. De rechtbank acht appellant, als bestuurder van Green Horizon, persoonlijk aansprakelijk, omdat de beleggingsonderneming ten onrechte de indruk heeft gewekt dat zij over een definitieve vergunning van de AFM beschikte en de bestuurder onvoldoende heeft betwist dat de beleggingen niet daadwerkelijk zijn verricht. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis van de rechtbank.

Geen bestuurdersaansprakelijkheid
In OR 2015-0291 ligt de vraag voor of er sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid wegens selectieve betaling in het zicht van het faillissement. Het hof wijst de vordering af. Het feit dat de financiële vooruitzichten van de vennootschap niet goed waren en er verliezen werden geleden, is onvoldoende om aan te nemen dat de vennootschap geen nieuwe verplichtingen meer had mogen aangaan, zonder dat dit achteraf aan haar of haar bestuurders zou kunnen worden verweten. De stelling dat geïntimeerden onrechtmatig gehandeld hebben omdat de vennootschap op haar eigen naam aanneemovereenkomsten afsloot maar daarbij bedong dat betalingen aan de moeder werden gedaan, met als gevolg dat de vennootschap geen enkel verhaal bood voor haar crediteuren, is volgens het hof onterecht, aangezien geïntimeerden hebben toegelicht dat de kosten van de activiteiten van de vennootschap die door de moeder werden gedragen de opbrengsten uit de aan de moeder betaalde facturen voor door de vennootschap verrichte activiteiten fors overtroffen.

Vereenzelviging (afgewezen)
In OR 2015-0283 komt de vraag aan de orde er sprake is van vereenzelviging. De rechtbank overweegt dat slechts onder bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken van het uitgangspunt van de zelfstandigheid van een rechtspersoon, met als gevolg dat één van de rechtspersonen moet worden weggedacht. Het enkele feit dat overleg is gevoerd tussen partijen, waarbij ook de vermeende vordering van X aan de orde is gekomen, is niet genoeg om het identiteitsverschil tussen gedaagde en X weg te denken. Ook door overleg over een totaaloplossing heeft zij niet de indruk gewekt de beide kwesties als één te beschouwen. Evenmin brengt de omstandigheid dat eiseres voor zowel het project in Tiel als het project in Geldermalsen met dezelfde mensen van de zijde van gedaagde en X sprak mee dat vereenzelvigd moet worden. Dit zou anders kunnen zijn wanneer het gelet op de grote mate van verwevenheid feitelijk gaat om één vennootschap, bijvoorbeeld als in organisatorisch, technisch en financieel opzicht sprake is van één bedrijf dat onder leiding staat van één persoon.

Artikel 1:88 lid 5 BW en de feitelijke bestuurder van een buitenlandse vennootschap
In OR 2015-0282 stelt X, een indirect aandeelhouder van een buitenlandse vennootschap (‘A’), zich garant voor een lening van deze vennootschap. Deze garantie is ondertekend door X en zijn echtgenote. De vennootschap gaat failliet en wanneer de bank X aanspreekt uit hoofde van de garantie roept de echtgenote van X nietigheid van die overeenkomst tot garantie in. Zij stelt dat de handtekening niet van haar is. De vraag is of artikel 1:88 lid 5 BW geldt voor feitelijk bestuurders van buitenlandse vennootschappen. Omdat een bestuursbesluit van A ondertekend is door X, oordeelt de rechtbank dat X in elk geval feitelijke zeggenschap had over het financiële beleid van A. Ook oordeelt zij dat X zo nauw verbonden is met A dat hij in de praktijk als ondernemer kan gelden. De toestemming van de echtgenote was niet vereist. Mocht toestemming wel vereist geweest zijn, dan was X volgens de rechtbank aansprakelijk geweest uit onrechtmatige daad wegens valsheid in geschrifte.

Ontslag bestuurder stichting
In OR 2015-0294 wijst de rechtbank het verzoek ex artikel 2:298 BW tot ontslag van de bestuurders van stichting Palint en het treffen van voorlopige voorzieningen af. De rechtbank overweegt dat dergelijke maatregelen slechts dan kunnen en mogen worden toegepast wanneer over de ontoelaatbaarheid van de gewraakte gedragingen van de bestuurder(s) redelijkerwijs geen verschil van mening mag bestaan. Gezien de onduidelijkheid over de bevoegdheid van de diverse Libische facties die zeggenschap binnen LIA claimen en de rechtsgeldigheid van de door die facties genomen besluiten tot ontslag en benoeming van bestuurders van de Upper Brook Companies, kan niet met vrucht worden geoordeeld dat het handelen van de bestuurders van Palint zonder meer strijdig is met de belangen van de investeerders en dus met de statuten van Palint. Nu evenmin is gebleken dat het gewraakte handelen van de bestuurders van Palint evident strijdig is met de wet en/of wanbeheer oplevert, bestaat ook geen, althans niet voldoende, grond voor de door de Upper Brook Companies en LIA verzochte schorsing en ontslag van de bestuurders van Palint, noch voor het treffen van de verzochte voorlopige voorzieningen.

Ondernemingskamer (overig)
In OR 2015-0289 hebben Zorgbelang en de PAR de Ondernemingskamer verzocht een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van SMK. Gelet op de consequent weigerachtige houding van de PAR om tot een werkbare samenwerking te komen met SMK wijst de Ondernemingskamer beide verzoeken af.

In OR 2015-0290 heeft Lightco de Ondernemingskamer verzocht een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van Suncycle. Gelet op de impasse binnen het bestuur en de algemene vergadering van aandeelhouders alsmede de financiële situatie van de onderneming gelast de Ondernemingskamer een onderzoek en stelt zij een bestuurder met doorslaggevende stem aan.

Rest mij nog u een bijzonder goede dag toe te wensen.

Met vriendelijke groet,

Emmanuel Lokin
Hoofdredacteur OR Updates

Hof

Rechtbank