Naar boven ↑

Update

Nummer 29, 2015
Uitspraken van 13-11-2015 tot 14-11-2015
Redactie: prof. mr. E.C.H.J. Lokin, mr. drs. K.H. Boonzaaijer en mr. E.H. Leemreis.

Rechtspraak
Hierbij de nieuwsbrief met daarin een korte weergave van de recente ondernemingsrechtelijke uitspraken.

Ga naar onze website (www.or-updates.nl) of klik op een OR-nummer om de hele samenvatting te lezen of om gebruik te maken van onze zoekmachine om te zoeken op artikelnummer, onderwerp, advocaat, rechter en nog veel meer!

In het bijzonder wijs ik u graag op de volgende uitspraken.

Vernietiging/nietigheid besluiten (o.a. emissiebesluit) Slotervaart afgewezen
In OR 2015-0362 vorderen de kinderen van de oud-bestuurder van het Slotervaartziekenhuis de nietigverklaring dan wel de vernietiging van twee bestuursbesluiten (van het bestuur van de holding als aandeelhouder van de deelneming) tot statutenwijziging en een aandelenemissie en van de betreffende aandeelhoudersbesluiten zelf. De rechtbank oordeelt onder meer dat de bevoegdheid tot vordering van vernietiging van de bestuursbesluiten verjaard is en dat er voor een analoge toepassing van stuitingsregels bij verjaring geen plaats is. Voorts kan er geen sprake zijn van nietigheid van de bestuurs- en aandeelhoudersbesluiten nu deze niet in strijd zijn met de wet of statuten. Het beroep op het tegenstrijdig belang van artikel 2:239 lid 6 BW leidt tot vernietigbaarheid en niet tot nietigheid, en de vordering tot vernietiging is verjaard. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat het aandeelhoudersbesluit tot emissie niet voor vernietiging in aanmerking komt omdat eisers onvoldoende belang bij de vordering hebben, nu vernietiging van de besluiten de verkoopovereenkomst van de aandelen niet zou aantasten.

Aansprakelijkheid bestuurders en commissarissen Fairstar jegens Dockwise
In OR 2015-0360 is sprake van onbehoorlijke taakvervulling door zowel de bestuurders als de commissarissen van Fairstar. De bestuurders hebben volgens de rechtbank bewust gehandeld in strijd met de statuten, het uitdrukkelijk financieringsvoorbehoud van de RvC, de in de financieringsvoorwaarden opgenomen bepalingen, de jegens de markt in acht te nemen informatieverplichting en de Noorse beursregels en zijn daarom jegens Fairstar aansprakelijk voor de als gevolg van hun handelen geleden schade. De twee commissarissen hebben hun taak niet naar behoren vervuld door zich onvoldoende kritisch op te stellen en telkenmale te verzuimen te handelen op het moment dat daartoe alle aanleiding bestond. Zij hadden bij diverse gelegenheden concrete nadere informatie moeten eisen en/of moeten ingrijpen. Het jaarverslag 2011 gaf een misleidende voorstelling van de toestand van Fairstar. Het verweer van de bestuurders dat zij KPMG voldoende hebben geïnformeerd miskent dat het de verantwoordelijkheid is van het bestuur om de jaarrekening op te maken. De bestuurders zijn daarmee aansprakelijk jegens Dockwise voor de schade die zij heeft geleden ten gevolge van de misleidende voorstelling. Ook de commissarissen zijn jegens Dockwise (hoofdelijk) aansprakelijk zijn voor de schade, aldus de rechtbank.

Aansprakelijkheid bestuurders wegens het niet adequaat aanpakken van negatieve publiciteit
In OR 2015-0365 wordt twee keer door de inspectie voor de Gezondheidszorg vastgesteld dat stichting Diogenes tekortschiet in haar dienstverlening in de zorg. Specifieke zorgplichten uit onder meer artikel 7:453 worden niet nageleefd. Door het negatief ter sprake komen van stichting Diogenes loopt het klantenaantal af en gaat Diogenes uiteindelijk failliet. De rechtbank rekent gedaagden aan dat zij na het constateren van de tekortkomingen onvoldoende doeltreffende maatregelen hebben genomen om het geschonden vertrouwen te herstellen. Gedaagden hebben op enig moment moeten kunnen begrijpen dat door hun handelswijze het voortbestaan van de onderneming op het spel werd gezet en dat hierdoor uiteindelijk ook schuldeisers benadeeld zouden worden.

Aansprakelijkheid bestuurder wegens niet betrachten van de juiste zorgvuldigheid
In OR 2015-0363 hebben geïntimeerden in eerste aanleg primair de hoofdelijke veroordeling van de appellante en A tot betaling van € 25.000 gevorderd, wegens onttrekkingen aan de beheerrekening van X. De kantonrechter heeft hun vordering toegewezen. Appellante heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Appellante betoogt onder meer dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat appellante te verwijten valt dat X jegens geïntimeerden toerekenbaar tekort geschoten is in de nakoming van haar verplichtingen omdat zij door het bewerkstellingen, althans niet voorkomen van deze wanprestatie haar taak als enig bestuurder van X zodanig onzorgvuldig heeft behartigd ten opzichte van geïntimeerden dat haar een ernstig verwijt te maken valt. Het hof neemt als uitgangspunt dat in het geval dat van een klant wordt verlangd dat deze zijn bankpas en pincode aan een derde verstrekt, de zorgvuldigheid jegens deze klant vereist dat daarmee behoedzaam wordt omgegaan en dat een deugdelijk controlesysteem op het gebruik van de pas en de pincode wordt toegepast. Het hof oordeelt dat nu appellante heeft ingestemd met de overdracht van het dossier aan A en heeft toegelaten dat A dit dossier vervolgens eigenmachtig ging beheren zonder enige controle op de door hem gedane betalingen, deze handelwijze ten opzichte van geïntimeerden zodanig onzorgvuldig is dat haar daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt en zij aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die geïntimeerden ten gevolge daarvan hebben geleden. Aan deze (bestuurders)aansprakelijkheid doet niet af dat niet is komen vast te staan dat appellante – in tegenstelling tot A – enig persoonlijk voordeel heeft gehad, noch dat zij niet actief bij het inkomensbeheer van geïntimeerden was betrokken.

Bestuurdersaansprakelijkheid toegewezen. Vennootschap in oprichting had geen bestaansrecht
In OR 2015-0356 is de bestuurder van een vennootschap aansprakelijk voor het boedeltekort in faillissement. De vennootschap in oprichting had geen bestaansrecht. Door de bekrachtiging van de rechtshandelingen, verricht door de bestuurder, nam de vennootschap een enorme schuldenlast op zich. Dit is een belangrijke oorzaak geweest van het faillissement, vijf maanden na oprichting. De medebestuurder van de vennootschap is geen mede-beleidsbepaler met betrekking tot de bekrachtigingshandelingen en is hiervoor niet aansprakelijk. Aansprakelijkheid van een bestuurder op grond van door hem verrichte en door de vennootschap bekrachtigde rechtshandelingen die de vennootschap niet kan nakomen, sluit aansprakelijkheid op grond van onbehoorlijk bestuur of onrechtmatige daad niet uit.

Bestuurdersaansprakelijkheid aangenomen na voldoen aan tweedelige bewijsopdracht
OR 2015-0353 betreft een tweeledige bewijsopdracht in een bestuurdersaansprakelijkheidszaak. Bij tussenarrest heeft het hof A toegelaten tot het leveren van bewijs van feiten en/of omstandigheden waaruit kan blijken dat G als bestuurder van X BV wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat X BV geen verhaal zou bieden voor de vordering van A en dat G als bestuurder van X BV betaling van de factuur van A bewust heeft gefrustreerd door vermogen aan X BV te onttrekken. A slaagt in de bewijsopdracht. Door zijn handelen is G een dusdanig persoonlijk ernstig verwijt te maken dat hij verplicht is tot vergoeding van de door A geleden schade.

Geen bestuurdersaansprakelijkheid ondanks handelen tussen echtgenote en vennootschappen echtgenoot
In OR 2015-0364 neemt C van vennootschappen van haar echtgenoot een erfpacht op een bedrijfspand over en verhuurt dit pand weer door aan deze vennootschappen, die in zwaar weer verkeren door het opzeggen van de kredietfaciliteit door de bank. Ook worden na faillissement van deze vennootschappen op een door de bank georganiseerde veiling activa van de vennootschappen opgekocht om de bedrijfsvoering door te zetten. De rechtbank oordeelt dat de curator de huurovereenkomst niet heeft vernietigd op grond van artikel 42 FW omdat een onverplichte rechtshandeling niet per se een paulianeuze rechtshandeling hoeft te zijn. Het overhandigen van erfpacht op bedrijfsruimte en het vervolgens verhuren van deze bedrijfsruimte omwille van behoud van werkgelegenheid is niet een beslissing zoals geen redelijk denkend en handelend bestuurder zou hebben gemaakt.

Geen bestuurdersaansprakelijkheid wegens doorstart en niet nakomen afbetalingsregeling
In OR 2015-0359 heeft HGF III als verhuurder een afbetalingsregeling gesloten met haar huurder en twee groepsmaatschappijen van die huurder, die (deels) ook gebruikmaakten van de huurruimte. Nadat een van die vennootschappen failliet wordt verklaard, spreekt HGF III de (uiteindelijk) bestuurder van de schuldenaren persoonlijk aan voor nakoming van de afbetalingsregeling. Aan haar vorderingen legt HGF III ten grondslag dat gedaagde bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst onrechtmatig jegens HGF III heeft gehandeld en dat hem daarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. Het betoog van HGF III dat gedaagde een vooropgezet plan heeft uitgevoerd (dat uiteindelijk resulteerde in een doorstart) en haar daarbij om de tuin heeft geleid en dat gedaagde bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst in ieder geval wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat Bedrijf II niet aan haar verplichtingen op grond van de vaststellingsovereenkomst zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, slaagt niet. Vast is komen te staan dat HGF III bekend was met de moeilijke financiële situatie bij de betrokken groepsvennootschappen. De stelling van HGF III, dat gedaagde haar tijdens de onderhandelingen die aan het sluiten van de vaststellingsovereenkomst zijn voorafgegaan heeft meegedeeld dat de nadien gefailleerde groepsvennootschap solvabel en financieel gezond was, mist dan ook iedere grond.

Niet handelen als een redelijk handelend, redelijk bekwaam vermogensbeheerder? Geen situatie Spaanse villa. Geen bestuurdersaansprakelijkheid
In OR 2015-0358 hebben eiseressen ieder een vermogensbeheerovereenkomst gesloten met Attica. Eiseressen stellen dat Attica de vermogensbeheerovereenkomsten niet is nagekomen en dat door Attica een risicovol beleggingsbeleid gevoerd is. Volgens eiseressen heeft Attica daarmee niet gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vermogensbeheerder mocht worden verwacht. Als gevolg daarvan zouden eiseressen schade geleden hebben, voor welke schade zij de bestuurder van Attica persoonlijk aansprakelijk stellen. Attica zelfs is reeds in 2012 gefailleerd. Eiseressen betogen in de eerste plaats dat gedaagde rechtstreeks uit onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de door hen geleden schade. De rechtbank stelt vast dat van een situatie als bedoeld in het Spaanse Villa-arrest hier geen sprake is, omdat het in dezen immers steeds gaat om het al dan niet toelaten of bewerkstellingen door gedaagde dat Attica tekortschiet in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen uit hoofde van de met eiseressen gesloten vermogensbeheerovereenkomsten, dan wel dat Attica in strijd met haar zorgplicht en daarmee onrechtmatig jegens eiseressen heeft gehandeld. Eiseressen hebben in de tweede plaats betoogd dat gedaagde als bestuurder van Attica jegens eiseressen persoonlijk aansprakelijk is voor de door hen geleden schade als gevolg van de tekortkomingen van Attica. De rechtbank concludeert dat evenmin is komen vast te staan dat gedaagde persoonlijk een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt ter zake van het tekortschieten van Attica. Gedaagde is noch rechtstreeks, noch als bestuurder persoonlijk aansprakelijk te houden. De vorderingen van eiseressen zullen derhalve worden afgewezen.

Inzage gevorderd door aangesproken bestuurder in bepaalde bescheiden toegewezen
In OR 2015-0357 is eiser als DGA betrokken bij een groep vennootschappen, waarvan de topholding failliet is verklaard. In verband met een bestuurdersaansprakelijkheidsvordering vordert eiser van de diverse groepsvennootschappen dat zij inzage verschaffen in bepaalde bescheiden op grond van artikel 843a Rv. De rechtbank stelt voorop dat voor toewijzing van een op artikel 843a Rv gegronde vordering vereist is dat aan alle in lid 1 van dit artikel gestelde voorwaarden wordt voldaan: (i) de wederpartij van degene die bescheiden te zijner beschikking heeft of onder zijn berusting, heeft een rechtmatig belang bij inzage, afschrift of uittreksel daarvan, (ii) de vordering heeft betrekking op bepaalde bescheiden en (iii) de bescheiden betreffen een rechtsbetrekking waarin de wederpartij van degene die ze te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, partij is. Voorts dient geen sprake te zijn van een uitzondering genoemd in de leden 3 en 4 van voormeld artikel. In het kader van de beoordeling van de vraag of sprake is van een rechtmatig belang gaat de rechtbank na of de gevraagde bescheiden relevant zijn voor de rechtspositie van de verzoekende partij in een bestaand of mogelijk te verwachten geschil, in het kader waarvan de bescheiden worden verlangd. Voor het bestaan van een rechtsbetrekking in de zin van artikel 843a Rv is volgens recente jurisprudentie van de Hoge Raad reeds voldoende dat de gevraagde documenten relevant zijn voor de beoordeling van een lopend of te verwachten geschil met het oog waarop de verstrekking wordt gevraagd. Of de houder van de betrokken documenten daarbij al dan niet als partij kan worden aangemerkt, is niet meer van belang. De rechtbank concludeert tot toewijzing van de vordering voor zover kan worden aangenomen dat gedaagden de beschikking hebben over de gevraagde bescheiden. De stukken inzake de failliete Caruton BSO BV bevinden zich bij de curator en om die reden wijst de rechtbank de vordering wat betreft deze vennootschap af.

Aansprakelijkheid vennoot VOF voor schulden voor toetreding
In OR 2015-0361 vindt de voormalig vennoot van een VOF dat zij ten onrechte is veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan een derde, omdat zij niet aansprakelijk zou zijn voor schulden die al vóór haar toetreden tot de VOF waren ontstaan. Daarbij verwijst appellante naar het arrest van de Hoge Raad van 15 maart 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BY7840). Daarin heeft de Hoge Raad, voor zover relevant, geoordeeld dat de in artikel 18 WvK neergelegde hoofdelijke verbondenheid van de vennoten van een vennootschap onder firma alle schulden betreft die ten tijde van hun toetreding tot die vennootschap bestaan, of nadien ontstaan. Volgens het hof volgt uit genoemd arrest dat appellante hoofdelijk aansprakelijk is voor verbintenissen van de VOF die vóór haar toetreden zijn ontstaan. Gelet op de met artikel 18 WvK beoogde rechtszekerheid en bescherming van schuldeisers, geven de door appellante aangevoerde omstandigheden geen aanleiding om een uitzondering op die regel toe te laten, aldus het hof.

Afwijzing verzoek tot omzetting stichting in een kerkgenootschap
In OR 2015-0355 verzoekt Stichting Nederlandse Kerkprovincie van het Koptisch Orthodoxe Kerk Patriarchaat van Alexandrië de rechtbank haar machtiging te verlenen zich om te zetten in een kerkgenootschap. De rechtbank wijst dit verzoek af omdat aan het verlenen van deze machtiging in de weg staat dat op geen enkele manier inzichtelijk is gemaakt welk kerkelijk statuut op het beoogde kerkgenootschap van toepassing zou zijn en wat de inhoud daarvan is, zodat de rechtbank evenmin kan beoordelen of de inrichting van het kerkgenootschap strijdig is met de daarvoor geldende vereisten. Bovendien verzet – aldus de rechtbank – het in ons staatsbestel verankerde, en ook aan artikel 2:2 lid 2 BW ten grondslag gelegde, beginsel van de scheiding tussen kerk en staat zich ertegen dat de burgerlijke rechter – vooraf – beslist over het ontstaan van een kerkgenootschap en over de wijze waarop deze is ingericht en de manier waarop zij haar vermogen en de vruchten daarvan besteedt.

Rest mij nog u een bijzonder goede dag toe te wensen.

Met vriendelijke groet,

Emmanuel Lokin
Hoofdredacteur OR Updates

Hof

Rechtbank