Naar boven ↑

Update

Nummer 5, 2015
Uitspraken van 05-02-2015 tot 16-02-2015
Redactie: prof. mr. E.C.H.J. Lokin, mr. drs. K.H. Boonzaaijer en mr. E.H. Leemreis.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe OR Update aan.

Rechtspraak

Hierbij de nieuwsbrief met daarin de uitspraken van de afgelopen week. Graag wijs ik u op de volgende.

Aansprakelijkheid curator?
In OR 2015-0056 spreekt de Hoge Raad zich uit over de aansprakelijkheid van een curator. Deze curator heeft een koopovereenkomst gesloten, onder meer met betrekking tot de bedrijfsinventaris, in het kader van een snelle doorstart van twee vennootschappen. Hoewel de koper belang hecht aan de overname van een specifiek actief, een zogenoemde infrarooddroger, heeft de curator deze niet overgedragen. Het hof oordeelt dat de curator toerekenbaar tekort is geschoten dan wel onrechtmatig heeft gehandeld en de schade die de koper dientengevolge lijdt, dient te vergoeden. De curator had volgens het hof beter rekening moeten houden met de belangen van de koper. De Hoge Raad casseert: het oordeel van het hof is onvoldoende gemotiveerd. Het hof is niet ingegaan op diverse aangevoerde omstandigheden, waaronder het feit dat de koper wist dat de gefailleerde niet de eigenaar was van de droger, de curator niet toegezegd heeft dat hij tot afkoop van de lease van de infrarooddroger over zou gaan, de verkoop plaatsvond onder grote tijdsdruk en de curator heeft vermeld dat goederen waarop derden aanspraak konden maken niet onder de koopovereenkomst vielen.

Failliet VOF ook faillissement vennoten?
In OR 2015-0079 oordeelt de Hoge Raad het onherroepelijk geworden vonnis tot faillietverklaring van een vennootschap, anders dan het hof oordeelde, niet noodzakelijkerwijs het faillissement van de vennoten meebrengt. Een schuldeiser dient om het faillissement van vennoten te bewerkstelligen, het faillissement van ieder van de vennoten afzonderlijk te verzoeken en de rechter dient te onderzoeken of ook ten aanzien van de vennoten afzonderlijk aan de voorwaarden voor faillietverklaring is voldaan. Deze wijziging houdt verband met de invoering van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, de Insolventieverordening, het Rastelli-arrest en art. 6 EVRM.

Bestuurdersaansprakelijkheid (algemeen)
In OR 2015-0065 sluit een bestuurder namens Crane Services een koopovereenkomst met betrekking tot de aankoop van de aandelen die de verkoper houdt in een andere vennootschap. In de overeenkomst is een financieringsvoorbehoud opgenomen. De koper ziet af van de koop, maar laat na om op de voorgeschreven wijze op het voorbehoud een beroep te doen. Crane Services is door het hof dan ook veroordeeld tot nakoming van de overeenkomst. Zij kan hier echter niet aan voldoen vanwege een gebrek aan middelen. De verkoper spreekt daarom de bestuurder aan en vordert schadevergoeding. Het hof stelt de verkoper in het gelijk. De Hoge Raad vernietigt echter het oordeel van het hof, omdat het hof heeft nagelaten te onderzoeken of bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Voor het aannemen van bestuurdersaansprakelijkheid is immers vereist dat de bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, zie o.a. HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627, OR 2014-0315 (RCI) en HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2628, OR 2014-0415 (Hezemans).

In OR 2015-0048 blijkt na de verkoop en levering van aandelen in drie vennootschappen de winst lager dan geprognosticeerd. De gekochte vennootschappen failleren, waarna de (indirect) koper c.s. de verkoper en haar bestuurder aanspreekt. De rechtbank overweegt dat koper c.s. voor het due diligence-onderzoek toegang had tot de gehele administratie van de drie vennootschappen en alle betrokkenen kon bevragen. De conclusie is dat dan ook dat koper haar onderzoeksplicht heeft verzaakt en dat verkoper haar informatieplicht heeft vervuld. De vordering tot bestuurdersaansprakelijkheid wordt afgewezen.

In OR 2015-0050 staat de aansprakelijkheid van een bestuurder en de eisen van behoorlijke rechtspleging centraal. Een koper van aandelen in een vennootschap houdt de bestuurder en de (vermeend) feitelijk beleidsbepaler, beide in die hoedanigheid, maar ook als aandeelhouders van verkoper, aansprakelijk voor het niet leveren van de aandelen door de inmiddels ontbonden verkoper. Koper heeft volgens het hof evenwel onvoldoende onderbouwd dat sprake is van schade en dat gedaagden een verwijt kan worden gemaakt dat hun persoonlijke aansprakelijkheid ter zake vestigt. Verder overweegt het hof dat wanneer een partij een omvangrijk rapport als het onderhavige in het geding brengt, dit het hof niet noopt alle daarin vermelde feiten en omstandigheden zonder meer als door die partij aan haar standpunt ten grondslag gelegde stellingen aan te merken.

In OR 2015-0055 is A enig bestuurder en enig aandeelhouder van B B.V. Eiser en A zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. In het kader van hun echtscheiding hebben eiser en B B.V. een overeenkomst gesloten. B B.V. voldoet niet aan haar betalingsverplichting en eiser stelt A (naast B B.V.) hiervoor aansprakelijk. De rechtbank wijst de vordering toe, omdat A heeft bewerkstelligd dat enkel de vordering van eiser door B B.V. niet werd voldaan.

In OR 2015-0060 komt een tussenvonnis aan de orde (zie voor het eindvonnis OR 2015-0061). De bestuurders worden aansprakelijk gehouden op grond van art. 2:248 BW. Er is echter geen sprake van feitelijk bestuurderschap in de zin van art. 2:248 lid 7 BW, omdat de handelingen van gedaagde niet het beleid van de vennootschap (mede) bepaalden als ware hij bestuurder.

In OR 2015-0061 komt de einduitspraak aan bod. Nu de gedaagde niet aangemerkt kan worden als feitelijk beleidsbepaler stellen de curatoren dat hij zich onrechtmatig jegens (de schuldeisers van) de vennootschappen heeft gedragen door (in samenwerking met zijn broer) gelden aan de vennootschappen te onttrekken, dan wel onttrekkingen te bevorderen of toe te staan, terwijl hij wist dan wel behoorde te weten dat de vennootschappen al enige tijd feitelijk insolvent waren. Hierdoor heeft hij een in het maatschappelijk verkeer geldende norm geschonden namelijk door geld in ontvangst te nemen dat strijdig met de paritas creditorum (selectief) aan hem is uitbetaald. De curatoren verwijzen daarbij naar HR 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5881, OR 2012-0326 (Spaanse Villa’s). Daarnaast doen de curatoren (impliciet) mede een beroep op de zogenoemde Peeters q.q./Gatzen-jurisprudentie, waaruit voortvloeit dat de curator een derde kan aanspreken voor de geleden schade ten gevolge van zijn betrokkenheid bij een jegens de gezamenlijke crediteuren gepleegde onrechtmatige daad. De rechtbank wijst de vorderingen van de curatoren echter af, mede omdat ze onvoldoende onderbouwd zouden zijn.

Bestuurdersaansprakelijkheid vanwege uitkering dividend
In OR 2015-0054 speelt de aansprakelijkheid van een bestuurder (tevens aandeelhouder) vanwege het uitkeren van dividend. In casu is A enig aandeelhouder in vennootschap X. Vlak voor de overdracht van zijn aandelen aan vennootschap Y heeft A een tussentijdse dividenduitkering gedaan ten laste van de vrije reserves. Een deel van de uitkering kan worden uitbetaald, omdat Y kort daarvoor een achtergestelde lening is aangegaan. Het overige deel van de uitkering wordt omgezet in een lening. Na faillissement van vennootschap X vordert de curator A hoofdelijk te veroordelen tot betaling van het faillissementstekort op grond van art. 2:248 lid 1 BW jo. art. 2:11 BW. De rechtbank wijst de vordering toe. Het hof wijst de vordering af. Hoewel de betalingsverplichtingen van vennootschap X als gevolg van dividenduitkering (en met name de daarmee gemoeide leningen) zijn toegenomen, is daarmee niet haar liquiditeitspositie in negatieve zin aangetast, in die zin dat zij daardoor in betalingsmoeilijkheden werd gebracht. Evenmin is er reden om aan te nemen dat de dividenduitkering, zoals deze heeft plaatsgevonden, redelijkerwijs tot gevolg zou hebben dat de crediteuren van X niet meer zouden kunnen worden voldaan.

Ontbinding stopt rechtsgang niet
In OR 2015-0059 komt het hoger beroep van VS Beheer en Management B.V. aan de orde. Tijdens deze procedure verzoekt VS Beheer en Management B.V. op grond van art. 225 Rv tot schorsing van het geding omdat de vennootschap krachtens art. 2:19 lid 4 BW is opgehouden te bestaan. Het hof wijst dit verzoek af, omdat art. 225 RV niet voorziet in de situatie dat een rechtspersoon is ontbonden, en voor een uitbreiding van de reikwijdte van deze bepaling geen aanknopingspunten ziet. Voorts heeft de vaststelling dat VS Beheer en Management is opgehouden te bestaan geen gevolgen voor deze procedure omdat de Hoge Raad heeft beslist dat wanneer een procedure tegen een rechtspersoon is aangevangen voor het tijdstip van haar ontbinding en van de vereffening van haar vermogen, de procedure tegen de rechtspersoon kan worden voortgezet, ook indien de vereffening van haar vermogen inmiddels is geëindigd en daarvan opgaaf is gedaan door de vereffenaar aan de registers, zie HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9762, OR 2013-0026 (Unidek/HDI International Holding).

In OR 2015-0064 speelt eenzelfde casus. Het Hof Den Haag oordeelt ook daar, dat een naar Nederlands burgerlijk procesrecht niet meer bestaande rechtspersoon – waarvan de vereffening weer is heropend – in hoger beroep kan worden ontvangen, wederom onder verwijzing naar HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9762, OR 2013-0026 (Unidek/HDI International Holding).

Uitsluiting van de lid van de Ondernemingsraad
In OR 2015-0049 verzoekt een ondernemingsraad op grond van art. 13 WOR om bij beschikking lid X uit te sluiten van alle werkzaamheden van de ondernemingsraad voor de rest van de zittingsperiode. Overwogen wordt, dat voor uitsluiting van deelname van een OR-lid op grond van dat artikel er sprake moet zijn van ernstige belemmeringen van de werkzaamheden van de OR, die uitsluiting rechtvaardigen. Daarvan kan sprake zijn als een groot deel van de OR weigert om nog langer met het OR-lid samen te werken. Dit vereist een gefundeerd bezwaar tegen samenwerking met het OR-lid. Het zijn van een kritisch OR-lid duidt nog niet op ernstige belemmeringen. Volgens de OR levert de handelwijze van X een schending op van de geheimhoudingsplicht. Terecht heeft X aangevoerd dat niet alles wat binnen de OR wordt besproken zonder meer als ‘vertrouwelijk’ moet worden gekwalificeerd. Volgens de kantonrechter is echter komen vast te staan dat de samenwerking in de OR ernstig verstoord is. De OR-leden hebben unaniem hun vertrouwen in X opgezegd. Het ligt bovendien op de weg van X om zich als OR-lid terug te trekken indien hij zich niet kan verenigen met de visie en afgesproken werkwijze van de OR.

Competentie OK bij een geschil over de waardering van aandelen
In OR 2015-0057 oordeelt het Hof Amsterdam over een geschil met betrekking tot de waardering van aandelen. Een dergelijk geschil behoort in hoger beroep tot de exclusieve competentie van de Ondernemingskamer (art. 2:336 lid 3 BW). Dat de geïntimeerden zich relatief laat op de onbevoegdheid hebben beroepen, doet hier niets aan af gelet op art. 72 Rv.

Gaat Letland voor?
In OR 2015-0071 oordeelt de OK dat een aanhangige procedure bij de Letse rechterlijke instantie betreffende de totstandkoming en nakoming van een overeenkomst betreffende de verkoop van aandelen niet verhinderd dat een uitkoopprocedure bij de OK aanhangig wordt gemaakt. Ter beantwoording van de vraag of de OK zich onbevoegd moet verklaren, is namelijk onder meer bepalend of de vorderingen bij de OK en bij de Letse rechter op dezelfde oorzaak berusten en dat dit is niet het geval bij een uitkoopprocedure, waarin in feite onteigening van een minderheidsaandeelhouder wordt gevorderd, en een vordering tot overdracht van aandelen uit een koopovereenkomst. Eveneens is er onvoldoende aanleiding om de uitkoopprocedure aan te houden in afwachting van de uitkomst van de Letse procedure.

Aansprakelijkheid (zorgplicht) accountant
In OR 2015-0072 oordeelt het hof dat in hoeverre een accountant een zorgplicht jegens derden heeft, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Indien een accountant een rapport opstelt, is bij het antwoord op de vraag of hij een zorgplicht heeft jegens derden van groot belang of de accountant er rekening mee dient te houden dat derden zullen kennis nemen van dit rapport en hun gedrag mede laten bepalen door de inhoud van dat rapport. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat aan een rapport van een accountant in het maatschappelijk verkeer belang wordt gehecht. Indien de accountant geen zorgplicht jegens bepaalde derden wenst te aanvaarden, ligt het op de weg van de accountant om waarborgen te treffen teneinde te voorkomen dat deze derden ten onrechte betekenis toekennen aan een door hem opgesteld rapport. In onderhavige casus oordeelt het hof dat de accountants in hun zorgplicht zijn tekortgeschoten door niet uitdrukkelijk te vermelden dat het rapport niet mocht worden gebruikt voor een aandelenwaardering.

Verbintenissen uit een lidmaatschap kunnen alleen voortvloeien uit de statuten
In OR 2015-0073 oordeelt het hof dat art. 2:27 lid 4 sub c BW bepaalt dat verenigingsstatuten moeten inhouden de verplichtingen die haar leden hebben jegens de vereniging, of de wijze waarop dergelijke verplichtingen kunnen worden opgelegd. Vervolgens oordeelt het hof dat in art. 2:34a BW is bepaald dat verbintenissen slechts bij of krachtens de statuten aan het lidmaatschap kunnen worden verbonden. Deze bepalingen brengen mee dat een statutaire basis is vereist voor de verbintenissen die aan het lidmaatschap worden gekoppeld. Niet voldoende is de statutaire verwijzing naar het reglement. Het hof oordeelt echter dat een dergelijke statutaire bepaling ontbreekt.

Rest mij nog u een bijzonder goede dag toe te wensen.

Met vriendelijke groet,

Emmanuel Lokin
Hoofdredacteur OR Updates

Hoge Raad

Hof

Rechtbank