Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe OR Update aan.
Rechtspraak
Hierbij de nieuwsbrief met daarin de uitspraken van de afgelopen week. Graag wijs ik u op de volgende.
Aansprakelijkheid curator?
In OR 2015-0056 spreekt de Hoge Raad zich uit over de aansprakelijkheid van een curator. Deze curator heeft een koopovereenkomst gesloten, onder meer met betrekking tot de bedrijfsinventaris, in het kader van een snelle doorstart van twee vennootschappen. Hoewel de koper belang hecht aan de overname van een specifiek actief, een zogenoemde infrarooddroger, heeft de curator deze niet overgedragen. Het hof oordeelt dat de curator toerekenbaar tekort is geschoten dan wel onrechtmatig heeft gehandeld en de schade die de koper dientengevolge lijdt, dient te vergoeden. De curator had volgens het hof beter rekening moeten houden met de belangen van de koper. De Hoge Raad casseert: het oordeel van het hof is onvoldoende gemotiveerd. Het hof is niet ingegaan op diverse aangevoerde omstandigheden, waaronder het feit dat de koper wist dat de gefailleerde niet de eigenaar was van de droger, de curator niet toegezegd heeft dat hij tot afkoop van de lease van de infrarooddroger over zou gaan, de verkoop plaatsvond onder grote tijdsdruk en de curator heeft vermeld dat goederen waarop derden aanspraak konden maken niet onder de koopovereenkomst vielen.
Failliet VOF ook faillissement vennoten?
In OR 2015-0079 oordeelt de Hoge Raad het onherroepelijk geworden vonnis tot faillietverklaring van een vennootschap, anders dan het hof oordeelde, niet noodzakelijkerwijs het faillissement van de vennoten meebrengt. Een schuldeiser dient om het faillissement van vennoten te bewerkstelligen, het faillissement van ieder van de vennoten afzonderlijk te verzoeken en de rechter dient te onderzoeken of ook ten aanzien van de vennoten afzonderlijk aan de voorwaarden voor faillietverklaring is voldaan. Deze wijziging houdt verband met de invoering van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, de Insolventieverordening, het Rastelli-arrest en art. 6 EVRM.
Bestuurdersaansprakelijkheid (algemeen)
In OR 2015-0065 sluit een bestuurder namens Crane Services een koopovereenkomst met betrekking tot de aankoop van de aandelen die de verkoper houdt in een andere vennootschap. In de overeenkomst is een financieringsvoorbehoud opgenomen. De koper ziet af van de koop, maar laat na om op de voorgeschreven wijze op het voorbehoud een beroep te doen. Crane Services is door het hof dan ook veroordeeld tot nakoming van de overeenkomst. Zij kan hier echter niet aan voldoen vanwege een gebrek aan middelen. De verkoper spreekt daarom de bestuurder aan en vordert schadevergoeding. Het hof stelt de verkoper in het gelijk. De Hoge Raad vernietigt echter het oordeel van het hof, omdat het hof heeft nagelaten te onderzoeken of bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Voor het aannemen van bestuurdersaansprakelijkheid is immers vereist dat de bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, zie o.a. HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627, OR 2014-0315 (RCI) en HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2628, OR 2014-0415 (Hezemans).
In OR 2015-0048 blijkt na de verkoop en levering van aandelen in drie vennootschappen de winst lager dan geprognosticeerd. De gekochte vennootschappen failleren, waarna de (indirect) koper c.s. de verkoper en haar bestuurder aanspreekt. De rechtbank overweegt dat koper c.s. voor het due diligence-onderzoek toegang had tot de gehele administratie van de drie vennootschappen en alle betrokkenen kon bevragen. De conclusie is dat dan ook dat koper haar onderzoeksplicht heeft verzaakt en dat verkoper haar informatieplicht heeft vervuld. De vordering tot bestuurdersaansprakelijkheid wordt afgewezen.
In OR 2015-0050 staat de aansprakelijkheid van een bestuurder en de eisen van behoorlijke rechtspleging centraal. Een koper van aandelen in een vennootschap houdt de bestuurder en de (vermeend) feitelijk beleidsbepaler, beide in die hoedanigheid, maar ook als aandeelhouders van verkoper, aansprakelijk voor het niet leveren van de aandelen door de inmiddels ontbonden verkoper. Koper heeft volgens het hof evenwel onvoldoende onderbouwd dat sprake is van schade en dat gedaagden een verwijt kan worden gemaakt dat hun persoonlijke aansprakelijkheid ter zake vestigt. Verder overweegt het hof dat wanneer een partij een omvangrijk rapport als het onderhavige in het geding brengt, dit het hof niet noopt alle daarin vermelde feiten en omstandigheden zonder meer als door die partij aan haar standpunt ten grondslag gelegde stellingen aan te merken.
In OR 2015-0055 is A enig bestuurder en enig aandeelhouder van B B.V. Eiser en A zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. In het kader van hun echtscheiding hebben eiser en B B.V. een overeenkomst gesloten. B B.V. voldoet niet aan haar betalingsverplichting en eiser stelt A (naast B B.V.) hiervoor aansprakelijk. De rechtbank wijst de vordering toe, omdat A heeft bewerkstelligd dat enkel de vordering van eiser door B B.V. niet werd voldaan.
In OR 2015-0060 komt een tussenvonnis aan de orde (zie voor het eindvonnis OR 2015-0061). De bestuurders worden aansprakelijk gehouden op grond van art. 2:248 BW. Er is echter geen sprake van feitelijk bestuurderschap in de zin van art. 2:248 lid 7 BW, omdat de handelingen van gedaagde niet het beleid van de vennootschap (mede) bepaalden als ware hij bestuurder.
In OR 2015-0061 komt de einduitspraak aan bod. Nu de gedaagde niet aangemerkt kan worden als feitelijk beleidsbepaler stellen de curatoren dat hij zich onrechtmatig jegens (de schuldeisers van) de vennootschappen heeft gedragen door (in samenwerking met zijn broer) gelden aan de vennootschappen te onttrekken, dan wel onttrekkingen te bevorderen of toe te staan, terwijl hij wist dan wel behoorde te weten dat de vennootschappen al enige tijd feitelijk insolvent waren. Hierdoor heeft hij een in het maatschappelijk verkeer geldende norm geschonden namelijk door geld in ontvangst te nemen dat strijdig met de paritas creditorum (selectief) aan hem is uitbetaald. De curatoren verwijzen daarbij naar HR 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5881, OR 2012-0326 (Spaanse Villa’s). Daarnaast doen de curatoren (impliciet) mede een beroep op de zogenoemde Peeters q.q./Gatzen-jurisprudentie, waaruit voortvloeit dat de curator een derde kan aanspreken voor de geleden schade ten gevolge van zijn betrokkenheid bij een jegens de gezamenlijke crediteuren gepleegde onrechtmatige daad. De rechtbank wijst de vorderingen van de curatoren echter af, mede omdat ze onvoldoende onderbouwd zouden zijn.
Bestuurdersaansprakelijkheid vanwege uitkering dividend
In OR 2015-0054 speelt de aansprakelijkheid van een bestuurder (tevens aandeelhouder) vanwege het uitkeren van dividend. In casu is A enig aandeelhouder in vennootschap X. Vlak voor de overdracht van zijn aandelen aan vennootschap Y heeft A een tussentijdse dividenduitkering gedaan ten laste van de vrije reserves. Een deel van de uitkering kan worden uitbetaald, omdat Y kort daarvoor een achtergestelde lening is aangegaan. Het overige deel van de uitkering wordt omgezet in een lening. Na faillissement van vennootschap X vordert de curator A hoofdelijk te veroordelen tot betaling van het faillissementstekort op grond van art. 2:248 lid 1 BW jo. art. 2:11 BW. De rechtbank wijst de vordering toe. Het hof wijst de vordering af. Hoewel de betalingsverplichtingen van vennootschap X als gevolg van dividenduitkering (en met name de daarmee gemoeide leningen) zijn toegenomen, is daarmee niet haar liquiditeitspositie in negatieve zin aangetast, in die zin dat zij daardoor in betalingsmoeilijkheden werd gebracht. Evenmin is er reden om aan te nemen dat de dividenduitkering, zoals deze heeft plaatsgevonden, redelijkerwijs tot gevolg zou hebben dat de crediteuren van X niet meer zouden kunnen worden voldaan.
Ontbinding stopt rechtsgang niet
In OR 2015-0059 komt het hoger beroep van VS Beheer en Management B.V. aan de orde. Tijdens deze procedure verzoekt VS Beheer en Management B.V. op grond van art. 225 Rv tot schorsing van het geding omdat de vennootschap krachtens art. 2:19 lid 4 BW is opgehouden te bestaan. Het hof wijst dit verzoek af, omdat art. 225 RV niet voorziet in de situatie dat een rechtspersoon is ontbonden, en voor een uitbreiding van de reikwijdte van deze bepaling geen aanknopingspunten ziet. Voorts heeft de vaststelling dat VS Beheer en Management is opgehouden te bestaan geen gevolgen voor deze procedure omdat de Hoge Raad heeft beslist dat wanneer een procedure tegen een rechtspersoon is aangevangen voor het tijdstip van haar ontbinding en van de vereffening van haar vermogen, de procedure tegen de rechtspersoon kan worden voortgezet, ook indien de vereffening van haar vermogen inmiddels is geëindigd en daarvan opgaaf is gedaan door de vereffenaar aan de registers, zie HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9762, OR 2013-0026 (Unidek/HDI International Holding).
In OR 2015-0064 speelt eenzelfde casus. Het Hof Den Haag oordeelt ook daar, dat een naar Nederlands burgerlijk procesrecht niet meer bestaande rechtspersoon – waarvan de vereffening weer is heropend – in hoger beroep kan worden ontvangen, wederom onder verwijzing naar HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9762, OR 2013-0026 (Unidek/HDI International Holding).
Uitsluiting van de lid van de Ondernemingsraad
In OR 2015-0049 verzoekt een ondernemingsraad op grond van art. 13 WOR om bij beschikking lid X uit te sluiten van alle werkzaamheden van de ondernemingsraad voor de rest van de zittingsperiode. Overwogen wordt, dat voor uitsluiting van deelname van een OR-lid op grond van dat artikel er sprake moet zijn van ernstige belemmeringen van de werkzaamheden van de OR, die uitsluiting rechtvaardigen. Daarvan kan sprake zijn als een groot deel van de OR weigert om nog langer met het OR-lid samen te werken. Dit vereist een gefundeerd bezwaar tegen samenwerking met het OR-lid. Het zijn van een kritisch OR-lid duidt nog niet op ernstige belemmeringen. Volgens de OR levert de handelwijze van X een schending op van de geheimhoudingsplicht. Terecht heeft X aangevoerd dat niet alles wat binnen de OR wordt besproken zonder meer als ‘vertrouwelijk’ moet worden gekwalificeerd. Volgens de kantonrechter is echter komen vast te staan dat de samenwerking in de OR ernstig verstoord is. De OR-leden hebben unaniem hun vertrouwen in X opgezegd. Het ligt bovendien op de weg van X om zich als OR-lid terug te trekken indien hij zich niet kan verenigen met de visie en afgesproken werkwijze van de OR.
Competentie OK bij een geschil over de waardering van aandelen
In OR 2015-0057 oordeelt het Hof Amsterdam over een geschil met betrekking tot de waardering van aandelen. Een dergelijk geschil behoort in hoger beroep tot de exclusieve competentie van de Ondernemingskamer (art. 2:336 lid 3 BW). Dat de geïntimeerden zich relatief laat op de onbevoegdheid hebben beroepen, doet hier niets aan af gelet op art. 72 Rv.
Gaat Letland voor?
In OR 2015-0071 oordeelt de OK dat een aanhangige procedure bij de Letse rechterlijke instantie betreffende de totstandkoming en nakoming van een overeenkomst betreffende de verkoop van aandelen niet verhinderd dat een uitkoopprocedure bij de OK aanhangig wordt gemaakt. Ter beantwoording van de vraag of de OK zich onbevoegd moet verklaren, is namelijk onder meer bepalend of de vorderingen bij de OK en bij de Letse rechter op dezelfde oorzaak berusten en dat dit is niet het geval bij een uitkoopprocedure, waarin in feite onteigening van een minderheidsaandeelhouder wordt gevorderd, en een vordering tot overdracht van aandelen uit een koopovereenkomst. Eveneens is er onvoldoende aanleiding om de uitkoopprocedure aan te houden in afwachting van de uitkomst van de Letse procedure.
Aansprakelijkheid (zorgplicht) accountant
In OR 2015-0072 oordeelt het hof dat in hoeverre een accountant een zorgplicht jegens derden heeft, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Indien een accountant een rapport opstelt, is bij het antwoord op de vraag of hij een zorgplicht heeft jegens derden van groot belang of de accountant er rekening mee dient te houden dat derden zullen kennis nemen van dit rapport en hun gedrag mede laten bepalen door de inhoud van dat rapport. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat aan een rapport van een accountant in het maatschappelijk verkeer belang wordt gehecht. Indien de accountant geen zorgplicht jegens bepaalde derden wenst te aanvaarden, ligt het op de weg van de accountant om waarborgen te treffen teneinde te voorkomen dat deze derden ten onrechte betekenis toekennen aan een door hem opgesteld rapport. In onderhavige casus oordeelt het hof dat de accountants in hun zorgplicht zijn tekortgeschoten door niet uitdrukkelijk te vermelden dat het rapport niet mocht worden gebruikt voor een aandelenwaardering.
Verbintenissen uit een lidmaatschap kunnen alleen voortvloeien uit de statuten
In OR 2015-0073 oordeelt het hof dat art. 2:27 lid 4 sub c BW bepaalt dat verenigingsstatuten moeten inhouden de verplichtingen die haar leden hebben jegens de vereniging, of de wijze waarop dergelijke verplichtingen kunnen worden opgelegd. Vervolgens oordeelt het hof dat in art. 2:34a BW is bepaald dat verbintenissen slechts bij of krachtens de statuten aan het lidmaatschap kunnen worden verbonden. Deze bepalingen brengen mee dat een statutaire basis is vereist voor de verbintenissen die aan het lidmaatschap worden gekoppeld. Niet voldoende is de statutaire verwijzing naar het reglement. Het hof oordeelt echter dat een dergelijke statutaire bepaling ontbreekt.
Rest mij nog u een bijzonder goede dag toe te wensen.
Met vriendelijke groet,
Emmanuel Lokin
Hoofdredacteur OR Updates
Hoge Raad
- Hoge Raad Een bestuurder sluit namens Crane Services een koopovereenkomst met betrekking tot de aankoop van de aandelen die de verkoper houdt in een andere vennootschap. In de overeenkomst is een financieringsvoorbehoud opgenomen. De koper ziet af van de koop, maar laat na om op de voorgeschreven wijze op het voorbehoud een beroep te doen. Crane Services is door het hof dan ook veroordeeld tot nakoming van de overeenkomst. Zij kan hier echter niet aan voldoen vanwege een gebrek aan middelen. De verkoper spreekt daarom de bestuurder aan en vordert schadevergoeding. Het hof stelt de verkoper in het gelijk. De Hoge Raad vernietigt echter het oordeel van het hof, omdat het hof heeft nagelaten te onderzoeken of bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Voor het aannemen van bestuurdersaansprakelijkheid is immers vereist dat de bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. (Zie laatstelijk HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627, NJ 2015/22 en HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2628, NJ 2015/21). 06-02-2015
- Hoge Raad In onderhavige casus slaat de Hoge Raad een nieuwe weg in. Het onherroepelijk geworden vonnis tot faillietverklaring van een vennootschap brengt, anders dan het hof oordeelde, niet noodzakelijkerwijs het faillissement van de vennoten mee. Een schuldeiser dient om het faillissement van vennoten te bewerkstelligen, het faillissement van ieder van de vennoten afzonderlijk te verzoeken en de rechter dient te onderzoeken of ook ten aanzien van de vennoten afzonderlijk aan de voorwaarden voor faillietverklaring is voldaan. Deze wijziging houdt verband met de invoering van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, de Insolventieverordening, het Rastelli-arrest en artikel 6 EVRM. 06-02-2015
- Hoge Raad De curator sluit een koopovereenkomst, onder meer met betrekking tot bedrijfsinventaris, in het kader van een snelle doorstart van twee vennootschappen. Hoewel de koper belang hecht aan de overname van een specifiek actief, een zogenoemde infrarooddroger, heeft de curator deze niet overgedragen. Het hof oordeelt dat de curator toerekenbaar tekort is geschoten dan wel onrechtmatig heeft gehandeld en de schade die de koper dientengevolge lijdt, dient te vergoeden. De curator had volgens het hof beter rekening moeten houden met de belangen van de koper. De Hoge Raad casseert: het oordeel van het hof is onvoldoende gemotiveerd. Het hof is niet ingegaan op diverse aangevoerde omstandigheden. 30-01-2015
Hof
- Gerechtshof Den Haag De ondernemingsraad van VLM heeft zich laten bijstaan door ABAB. Hiervan heeft zij een kostenmelding gedaan waarin een bepaald aantal uur voor de werkzaamheden is vermeld. VLM gaat niet akkoord met een overschrijding van dit aantal uren. ABAB vordert betaling van VLM van de kosten voor het voeren van een kort geding en de bijkomende uren. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. In hoger beroep bekrachtigt het hof dit vonnis. Het voeren van het kort geding is niet begrepen in de kostenmelding. Gezien de expliciete weigering van VLM om de kosten van extra uren te voldoen, mocht ABAB er niet op vertrouwen dat de opdracht van de ondernemingsraad tot het maken van de extra uren bevoegd (namens VLM) was gegeven. 03-02-2015
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch VS Beheer en Management B.V. is in eerste aanleg veroordeeld tot betaling aan Architectenburo B.V. van diverse factuurbedragen en gaat tegen dat vonnis in hoger beroep. Tijdens die procedure verzoekt VS Beheer en Management B.V. op grond van artikel 225 Rv tot schorsing van het geding en voert daartoe aan dat de vennootschap krachtens artikel 2:19 lid 4 BW is opgehouden te bestaan. Het hof wijst dit verzoek af, omdat artikel 225 RV niet voorziet in de situatie dat een rechtspersoon is ontbonden, en ziet voor een uitbreiding van de reikwijdte van deze bepaling geen aanknopingspunten. Voorts heeft de vaststelling dat VS Beheer en Management is opgehouden te bestaan geen gevolgen voor deze procedure omdat de Hoge Raad heeft beslist dat wanneer een procedure tegen een rechtspersoon is aangevangen voor het tijdstip van haar ontbinding en van de vereffening van haar vermogen, de procedure tegen de rechtspersoon kan worden voortgezet, ook indien de vereffening van haar vermogen inmiddels is geëindigd en daarvan opgaaf is gedaan door de vereffenaar aan de registers (HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9762). 27-01-2015
- Gerechtshof Den Haag A heeft een arbeidsovereenkomst met X. X heeft haar activa en passiva verkocht aan Art en Finish, waarna die koopovereenkomst door Art en Finish wordt vernietigd (en subsidiair: ontbonden). A stelt dat sprake is van overgang van onderneming van X op Art en Finish en vordert in kort geding van Art en Finish betaling van zijn loon. De kantonrechter heeft de vordering in kort geding toegewezen. In hoger beroep wijst het hof de vordering af. Met verwijzing naar vaste rechtspraak van het Hof van Justitie oordeelt het hof dat het, gelet op alle feitelijke omstandigheden, onvoldoende aannemelijk is dat een overgang van onderneming heeft plaatsgevonden. Het sluiten van een koopovereenkomst brengt niet zonder meer mee dat sprake is van overgang van onderneming. 27-01-2015
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Bestuurdersaansprakelijkheid en eisen van behoorlijke rechtspleging. Koper van aandelen in een vennootschap houdt de bestuurder en de (vermeend) feitelijk beleidsbepaler, beide in die hoedanigheid, maar ook als aandeelhouders van verkoper, aansprakelijk voor het niet leveren van de aandelen door de inmiddels ontbonden verkoper. Koper stelt schade te hebben geleden als gevolg van het mislopen van belastingvoordeel (compensabel verlies), alsmede als gevolg van onttrekkingen die zijn gedaan van de bankrekening van de vennootschap. Koper heeft volgens het hof evenwel onvoldoende onderbouwd dat sprake is van schade en dat gedaagden (geïntimeerden) een verwijt kan worden gemaakt dat hun persoonlijke aansprakelijkheid ter zake vestigt. Het hof overweegt dat wanneer een partij een omvangrijk rapport als het onderhavige in het geding brengt, dit het hof niet noopt alle daarin vermelde feiten en omstandigheden zonder meer als door die partij aan haar standpunt ten grondslag gelegde stellingen aan te merken. 27-01-2015
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch Internationale Meubel Groep B.V. ('IMG') – opgericht als vereniging – heeft het lidmaatschap van NVT B.V. ('NTV') opgezegd. NVT vordert een verklaring voor recht dat de opzegging onrechtmatig was en dat de daaruit voortvloeiende schade dient te worden vergoed. Het hof oordeelt dat het besluit, hoewel rechtsgeldig, onrechtmatig is en verwijst daarbij in het bijzonder naar twee omstandigheden: (i) bij IMG hebben bij de opzegging van het lidmaatschap andere motieven voorgezeten dan de in het besluit aangegeven gronden; (ii) de opzegging had voor NVT aanzienlijke consequenties, welke consequenties werden vergroot door de abrupte opzegging. Tevens spreekt het hof zich uit over de betekenis en reikwijdte van artikel 2:8 BW. Tot slot geeft het hof een oordeel over de status van een procesafspraak gemaakt ter gelegenheid van de comparatie. 27-01-2015
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden A is enig aandeelhouder in vennootschap X. Vlak voor de overdracht van zijn aandelen aan vennootschap Y heeft A een tussentijdse dividenduitkering gedaan ten laste van de vrije reserves. Een deel van de uitkering kan worden uitbetaald, omdat Y kort daarvoor een achtergestelde lening is aangegaan. Het overige deel van de uitkering wordt omgezet in een lening. Na faillissement van vennootschap X vordert de curator A hoofdelijk te veroordelen tot betaling van het faillissementstekort op grond van artikel 2:248 lid 1 BW jo. artikel 2:11 BW. De rechtbank wijst de vordering toe. Het hof wijst de vordering af. Hoewel de betalingsverplichtingen van vennootschap X als gevolg van dividenduitkering (en met name de daarmee gemoeide leningen) zijn toegenomen, is daarmee niet haar liquiditeitspositie in negatieve zin aangetast, in die zin dat zij daardoor in betalingsmoeilijkheden werd gebracht. Evenmin is er reden om aan te nemen dat de dividenduitkering, zoals deze heeft plaatsgevonden, redelijkerwijs tot gevolg zou hebben dat de crediteuren van X niet meer zouden kunnen worden voldaan. 20-01-2015
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Een door een accountant opgesteld rapport betreffende een onderzoek van toekomstgerichte financiële informatie, dat is opgesteld op verzoek van het bestuur van de vennootschap waarop het rapport betrekking had, is gebruikt voor de waardering van aandelen die worden gehouden door appellant. Aandelen worden tegen de prijs als berekend op basis van dit rapport tegen haar wil overgedragen aan de andere aandeelhouders. De appellant spreekt vervolgens de accountant aan op grond van een geschonden bijzondere zorgplicht. Het hof oordeelt dat de accountant in zijn rapport had moeten opnemen dat het niet bestemd was voor een aandelenwaardering en dat de accountant derhalve onder omstandigheden zijn bijzondere zorgplicht jegens appellant zou kunnen hebben geschonden. Het hof verwijst de zaak voor verdere behandeling. 20-01-2015
- Gerechtshof Amsterdam De huidige bestuurder van Phoenica Hotel B.V. heeft nagelaten de door de onderzoeker opgevraagde stukken aan de onderzoeker te zenden. De Ondernemingskamer benoemt daarom bij wijze van onmiddellijke voorziening een bestuurder voor Phoenica Hotel B.V. 19-01-2015
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden In hoger beroep oordeelt het hof dat artikel 2:27 lid 4 sub c BW bepaalt dat verenigingsstatuten moeten inhouden de verplichtingen die haar leden hebben jegens de vereniging, of de wijze waarop dergelijke verplichtingen kunnen worden opgelegd. Vervolgens oordeelt het hof dat in artikel 2:34a BW is bepaald dat verbintenissen slechts bij of krachtens de statuten aan het lidmaatschap kunnen worden verbonden. Deze bepalingen brengen mee dat een statutaire basis is vereist voor de verbintenissen die aan het lidmaatschap worden gekoppeld. Het hof oordeelt echter dat een dergelijke statutaire bepaling ontbreekt. 13-01-2015
- Gerechtshof Amsterdam De Ondernemingskamer beveelt een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Fayrefield International B.V. 12-01-2015
- Gerechtshof Amsterdam De Ondernemingskamer beëindigt het onderzoek en de getroffen onmiddellijke voorzieningen in verband met faillissement van Resort Appelscha Beheer B.V. 08-01-2015
- Gerechtshof Amsterdam De Ondernemingskamer beëindigt de eerder getroffen onmiddellijke voorziening wegens een tussen partijen overeengekomen minnelijke regeling. 05-01-2015
- Gerechtshof Amsterdam De OK oordeelt dat een aanhangige procedure bij de Letse rechterlijke instantie betreffende de totstandkoming en nakoming van een overeenkomst betreffende de verkoop van aandelen niet verhindert dat een uitkoopprocedure bij de OK aanhangig wordt gemaakt. Ter beantwoording van de vraag of de OK zich onbevoegd moet verklaren, is namelijk onder meer bepalend of de vorderingen bij de OK en bij de Letse rechter op dezelfde oorzaak berusten en dat is niet het geval bij een uitkoopprocedure, waarin in feite onteigening van een minderheidsaandeelhouder wordt gevorderd, en een vordering tot overdracht van aandelen uit een koopovereenkomst. Eveneens is er onvoldoende aanleiding om de uitkoopprocedure aan te houden in afwachting van de uitkomst van de Letse procedure. 23-12-2014
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter. De curator heeft onvoldoende aangevoerd op grond waarvan voorshands voldoende aannemelijk is dat de verkoop van de aandelen vlak voor faillissement daadwerkelijke benadeling van de schuldeisers van de gefailleerde tot gevolg heeft gehad als bedoeld in artikel 42 Fw. Het hof acht de enkele omstandigheid dat de aandelen in beide vennootschappen voor een koopsom van tweemaal € 1 zijn overgegaan onvoldoende. Hoewel het eigen vermogen niet per se doorslaggevend is voor de waardering van de aandelen (de vennootschappen hadden een negatief eigen vermogen), rechtvaardigt dit op zichzelf niet de conclusie dat de aandelen ten tijde van de overname een hogere waarde vertegenwoordigden dan waarvoor deze zijn verkocht. 16-12-2014
- Gerechtshof Amsterdam Mede gelet op het faillissement van de vennootschap en de constatering dat geen van de partijen of de curator zich hebben uitgelaten over het voortzetten van de onmiddellijke voorzieningen, beëindigt de OK de eerder getroffen onmiddellijke voorzieningen. Daarmee is eveneens de tijdelijk bestuurder uit zijn functie als bestuurder van de vennootschap ontheven. 15-12-2014
- Gerechtshof Amsterdam Het verzoek tot verhoging van het maximumbedrag dat het onderzoek naar het beleid en de gang van zaken mag kosten, wijst de OK toe omdat geen van de partijen daartegen bezwaren hebben en het verzoek de OK niet onredelijk voorkomt. De benoeming van een rechter-commissaris wordt evenwel afgewezen, omdat het oorspronkelijke enquêteverzoek dateert van voor 2013 en dus het voordien geldende recht daarop van toepassing is. 11-12-2014
- Gerechtshof Amsterdam De Ondernemingskamer beveelt een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Schuurbiers Beheer B.V. In verband met het voortbestaan van de patstelling binnen het bestuur wordt bij wijze van onmiddellijke voorziening een bestuurder benoemd. 11-12-2014
- Gerechtshof Amsterdam De Ondernemingskamer beëindigt het door haar eerder bevolen onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Wilmont B.V. 08-12-2014
- Gerechtshof Amsterdam Een geschil met betrekking tot de waardering van aandelen behoort in hoger beroep tot de exclusieve competentie van de Ondernemingskamer (art. 2:336 lid 3 BW). Dat de geïntimeerden zich relatief laat op de onbevoegdheid hebben beroepen, doet hier niets aan af gelet op artikel 72 Rv. 04-11-2014
- Gerechtshof Den Haag Volgens de Staat is CASS, een vennootschap naar buitenlands recht, niet ontvankelijk in haar vordering omdat het herbenoemen van een vereffenaar niet tot gevolg heeft dat de vennootschap (met terugwerkende kracht) is herleefd. Het hof verwerpt het ontvankelijkheidsverweer van de Staat. Naar het oordeel van het hof dient de vraag naar het daarop toepasselijk recht bevestigend worden beantwoord. Volgens de overgelegde ‘legal opinion’ heeft het herbenoemen van een vereffenaar naar het toepasselijke recht terugwerkende kracht. Maar ook indien CASS niet meer bestaat en niet is herleefd, is zij ontvankelijk in hoger beroep, aangezien naar Nederlands burgerlijk procesrecht een niet meer bestaande rechtspersoon – waarvan de vereffening weer is heropend – in hoger beroep kan worden ontvangen (vgl. HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9762 (Unidek/HDI International Holding)). 23-09-2014
Rechtbank
- Rechtbank Limburg Bestuurdersaansprakelijkheid. Geen sprake van feitelijk bestuurder in de zin van artikel 2:248 lid 7 BW, omdat de handelingen van gedaagde niet het beleid van de vennootschap (mede) bepaalden als ware hij bestuurder. Peeters q.q./Gatzen-vordering. Betrokkenheid als derde bij selectieve betalingen. Schade ten gevolge van een jegens de gezamenlijke schuldeisers gepleegde onrechtmatige daad. De curatoren verwijten gedaagde dat hij een in het maatschappelijk verkeer geldende norm heeft geschonden door geld in ontvangst te nemen dat strijdig met de paritas creditorum (selectief) aan hem is uitbetaald. Een dergelijk verwijt is wezenlijk anders dan de verwijten die in het kader van de Peeters q.q./Gatzen-jurisprudentie (waar het een derde, niet zijnde een indirect bestuurder, betreft) aan de orde zijn. De rechtbank wijst de vorderingen van curatoren af. 04-02-2015
- Rechtbank Oost-Brabant De OR verzoekt op grond van artikel 13 WOR om bij beschikking X uit te sluiten van alle werkzaamheden van de ondernemingsraad voor de rest van de zittingsperiode. Voor uitsluiting van deelname van een OR-lid op grond van dat artikel moet sprake zijn van ernstige belemmeringen van de werkzaamheden van de OR, die uitsluiting rechtvaardigen. Daarvan kan sprake zijn als een groot deel van de OR weigert om nog langer met het OR-lid samen te werken. Dit vereist een gefundeerd bezwaar tegen samenwerking met het OR-lid. Het zijn van kritisch OR-lid duidt nog niet op ernstige belemmeringen. Volgens de OR levert de handelwijze van X een schending op van de geheimhoudingsplicht. Terecht heeft X aangevoerd dat niet alles wat binnen de OR wordt besproken zonder meer als ‘vertrouwelijk’ moet worden gekwalificeerd. Volgens de kantonrechter is echter komen vast te staan dat de samenwerking in de OR ernstig verstoord is. De OR-leden hebben unaniem hun vertrouwen in X opgezegd. Het ligt bovendien op de weg van X om zich als OR-lid terug te trekken indien hij zich niet kan verenigen met de visie en afgesproken werkwijze van de OR. 29-01-2015
- Rechtbank Rotterdam A is enig bestuurder en enig aandeelhouder van B B.V. ('B'). Eiser en A zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. In het kader van hun echtscheiding hebben eiser en B een overeenkomst gesloten. B voldoet niet aan haar betalingsverplichting en eiser stelt A (naast B) hiervoor aansprakelijk. De rechtbank wijst de vordering toe. A heeft bewerkstelligd dat enkel de vordering van eiser door B niet werd voldaan. 21-01-2015
- Rechtbank Midden-Nederland Naar aanleiding van een door de rechtbank geboden gelegenheid een voorstel te doen voor een waarborg in de zin van artikel 2:404 lid 6 BW heeft zowel SNS Bank NV als SNS Reaal NV daarvan geen gebruikgemaakt. Het verzet van de eisende partijen tegen het voornemen van SNS Bank NV en SNS Reaal NV tot beëindiging van haar overblijvende aansprakelijkheid wordt derhalve gegrond verklaard. De overblijvende aansprakelijkheid eindigt derhalve niet. 14-01-2015
- Rechtbank Amsterdam Zaak over ontbinding en vereffening van een vof, opgericht in 1935. De (thans overleden) vennoten hebben zonder succes geprobeerd overeenstemming te bereiken over ontbinding van de vof en de scheiding en verdeling van het vennootschapsvermogen, bestaande uit percelen land. Gedurende die tijd hebben de vennoten ieder afzonderlijk percelen van de vof geëxploiteerd. Eiser, de zoon van de als eerst overleden vennoot vordert ontbinding van de vof en verdeling overeenkomstig het gebruik van de percelen sinds 1976. Gedaagde, zoon van de laatst overleden vennoot, stelt dat de vof al kort na de dood van de eerst overleden vennoot is ontbonden, met voortzetting van de onderneming van de vof door zijn vader c.q. gedaagde zelf. De rechtbank volgt gedaagde hierin niet: de vof is conform de vennootschapsovereenkomst voortgezet met de intentieverklaring daartoe (zoals voorzien in het vennootschapscontract) van de zoon van de eerst overleden vennoot. Een beroep op het ontbreken van een tijdige verklaring van A, zoals voorgeschreven in het vennootschapscontract, is naar eisen van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De rechtbank spreekt ontbinding van de vof uit. Aan gedaagde komt na ontbinding van de vof niet het recht toe de onderneming van de vof voort te zetten. Uitgangspunt bij de verdeling na de vereffening is dat aansluiting wordt gezocht bij de feitelijke verdeling zoals deze vanaf 1976 heeft gegolden. 07-01-2015
- Rechtbank Midden-Nederland Stichting Kerk en Wereld verzoekt de voorzieningenrechter, onder meer, bepaalde ten aanzien van haar door de kleine synode genomen besluiten te schorsen. Deze vordering wordt ingesteld tegen een daartoe ex artikel 2:15 lid 3 sub b BW aangewezen persoon en Protestantse Kerk Nederland ('PKN'). De rechtbank laat in het midden of de stichting ontvankelijk is in haar verzoek met het oog op de bestaande eigen kerkelijke rechtsgang. De verzoeken moeten namelijk hoe dan ook worden afgewezen. Voor toewijzing van voorzieningen zoals door de Stichting gevorderd, moet het in hoge mate waarschijnlijk zijn dat gelijkluidende vorderingen in een te voeren bodemprocedure zullen worden toegewezen. Dat is onvoldoende aannemelijk geworden, nu de kleine synode immers de statutaire bevoegdheid heeft om de Stichting te ontbinden. Nu het ervoor moet worden gehouden dat het besluit tot ontbinding rechtsgeldig is genomen, valt ook niet in te zien dat het besluit tot effectuering daarvan niet rechtsgeldig zou zijn. 31-12-2014
- Rechtbank Den Haag Na verkoop en levering van aandelen in drie vennootschappen blijkt de winst lager dan geprognosticeerd. De gekochte vennootschappen failleren, waarna de (indirect) koper c.s. de verkoper en haar bestuurder aanspreekt. Met betrekking tot het project waar wel een voorcalculatorisch verlies was weergegeven, acht de rechtbank het enkele feit dat achteraf is gebleken dat het voorcalculatorisch verlies hoger was, onvoldoende om te oordelen dat verkoper (welbewust) onjuiste informatie heeft verstrekt. Als koper meer zekerheid over de omvang van het voorcalculatorisch verlies had willen hebben, had het op de weg van koper gelegen hierover nadere vragen te stellen dan wel onderzoek te plegen. Mede gelet op de betwisting van verkoper B dat sprake is van voorcalculatorische verliezen in de andere projecten had het op de weg van koper c.s. gelegen nadere concrete feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit kan worden afgeleid dat (welbewust) onjuiste informatie is verstrekt. De rechtbank overweegt daarbij dat koper c.s. voor het due diligence-onderzoek toegang had tot de gehele administratie van de drie vennootschappen en alle betrokkenen kon bevragen. De conclusie is dat koper haar onderzoeksplicht heeft verzaakt en dat verkoper haar informatieplicht heeft vervuld. Geen bestuurdersaansprakelijkheid. 19-11-2014
- Rechtbank Limburg Dit is een tussenvonnis (zie ECLI:NL:RBLIM:2015:952). De bestuurders worden aansprakelijk gehouden op grond van art. 2:248 BW. Er is echter geen sprake van feitelijk bestuurderschap in de zin van artikel 2:248 lid 7 BW, omdat de handelingen van gedaagde niet het beleid van de vennootschap (mede) bepaalden als ware hij bestuurder. 28-05-2014