Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe OR Update aan.
Rechtspraak
Hierbij de nieuwsbrief met daarin de uitspraken van de afgelopen week. Graag wijs ik u op de volgende.
Geen geldige uitkering
In OR 2015-0098 gaat het in cassatie om de vraag of het hof terecht en begrijpelijk heeft geoordeeld dat summierlijk is gebleken van een vordering van Gevi Gorssel op Gevi International uit hoofde van hun rekening-courantverhouding. Het hof oordeelde dat de uitkering door Gevi Gorssel aan Gevi International ten laste van haar agioreserve en de boeking daarvan in rekening-courant nooit een rechtsgeldige basis hebben gehad en daarom niet in aanmerking moeten worden genomen bij de beoordeling of Gevi Gorssel een vordering op Gevi International heeft. Gevi Gorssel heeft tevergeefs gesteld dat haar rekening-courantschuld als gevolg van die uitkering is verminderd. Ook A-G Timmerman vindt dat geen geldige uitkering aan Gevi International heeft plaatsgevonden en concludeert tot verwerping van het beroep met toepassing van artikel 81 lid 1 RO. De Hoge Raad volgt dit oordeel.
Inbreng en uitstoting
In OR 2015-0102 draait het geschil om de auteursrechten van door een kunstenaar gemaakte werken. Centraal staat de vraag of de kunstenaar die rechten op enig moment heeft ingebracht in de door hem opgerichte vennootschap. Met betrekking tot de auteursrechten concludeert de rechtbank, op basis van een uitleg van de akte van inbreng aan de hand van de Haviltex-maatstaf, dat deze door de kunstenaar zijn ingebracht in de vennootschap zodat zij rechthebbende van de auteursrechten is.
Eiser houdt een deel van de certificaten van de in een Stak ondergebrachte aandelen van de vennootschap en vordert op grond van artikel 2:336 BW, onder meer in verband met het voorgaande, dat de andere certificaathouders hun certificaten aan haar overdragen tegen € 1. Aan de uitstotingsvordering wordt ten grondslag gelegd dat gedaagde door zijn gedragingen het belang van de vennootschap zodanig schaadt en heeft geschaad dat het voortduren van zijn certificaathouderschap in alle redelijkheid niet langer gevergd kan worden. Eisers betogen dat de wettelijke geschillenregeling niet alleen van toepassing is als de besluitvorming in het geding is, maar eveneens ten dienste kan staan van certificaathouders in onderling verband in gevallen als de onderhavige. Daarbij wijzen zij op jurisprudentie waarbij een uitstotingsvordering is toegewezen op andere grond dan waarvoor de wettelijke regeling is bedoeld, namelijk op grond van concurrerend gedrag. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de vordering van artikel 2:336 BW kan worden ingesteld door een of meer aandeelhouders die alleen of gezamenlijk ten minste een derde van het geplaatste kapitaal verschaffen. De rechtbank oordeelt echter dat certificaathouders de vordering niet zelf kunnen instellen omdat zij geen aandelen in de vennootschap houden. De verwijzing van eisers naar artikel 2:359a lid 2 BW waarin een certificaat van aandeel gelijkgesteld wordt met een aandeel en een certificaathouder gelijkgesteld wordt met een aandeelhouder, kan hen niet baten, omdat die bepaling geldt voor afdeling 3 van titel 8 van Boek 2 van het wetboek, terwijl artikel 2:336 BW is geplaatst in afdeling 1 van titel 8 van Boek 2.
Hoofdelijke verbondenheid van een dochtervennootschap
In OR 2015-0100 staat de vraag centraal of (klein)dochtervennootschappen van de moedervennootschap, waaronder X, partij zijn bij aanvankelijke overeenkomst tot geldlening en zo nee, of zij zich later als hoofdelijke medeschuldenaren hebben verbonden. Het hof stelt voorop dat het antwoord op de vraag of en tussen wie een overeenkomst is gesloten afhangt van het antwoord op de vraag wat beide partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid. Aanbod en aanvaarding hoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden; zij kunnen in elke vorm geschieden en kunnen besloten liggen in één of meer gedragingen. Het hof concludeert dat X geen partij is bij de aanvankelijke overeenkomst, maar dat X zich met de tweede overeenkomst wel hoofdelijk naast Z heeft verbonden. Ondanks de ongelukkige bewoordingen is dit naar het oordeel van het hof de kennelijke strekking van de overeenkomst.
Ondernemingskamer
In OR 2015-0104 wordt een verzoek ingediend tot spoedige afronding van een enquêteonderzoek. Dit verzoek wordt afgewezen, omdat het aan de onderzoekers is om te bepalen welke informatie zij voor hun onderzoek nodig hebben, welke personen zij daarbij wensen te horen en hoeveel tijd daarmee gemoeid is. Als uitgangspunt geldt namelijk dat de onderzoekers vrij zijn in de uitvoering van de hun opgedragen taken en zij het onderzoek naar eigen inzicht inrichten. Het door het verzoeker gestelde bevat geen relevante feiten of omstandigheden die ertoe nopen van dit uitgangspunt af te wijken. Voor dat oordeel is van belang dat de onderzoekers in het onderhavige geval een afdoende verklaring hebben gegeven over de voortgang van het onderzoek.
In OR 2015-0105 wordt de verzochte machtiging tot het doen van mededelingen uit het onderzoeksverslag aan een deskundige toegewezen, omdat tegen inwilliging van het verzoek geen bezwaar is gemaakt en het gestelde belang van verzoeker voldoende zwaarwegend voorkomt.
Ondernemingsraad
In OR 2015-0101 heeft het college van bestuur van Deltion de jaarplanning voor het onderwijs van de studenten vastgesteld voor de komende schooljaren (hierna aangeduid als ‘het besluit’). De OR van Deltion is van oordeel dat sprake is van een instemmingsplichtig besluit als bedoeld in artikel 27 lid 1 onder b WOR en heeft op grond van artikel 27 lid 5 WOR een beroep gedaan op de nietigheid van het besluit. De rechtbank verklaart onder verwijzing naar onder meer het ‘Bijenkorf’-arrest (HR 11 februari 2000 ECLI:NL:HR:2000:AA4770) voor recht dat het besluit nietig is en bepaalt dat Deltion zich dient te onthouden van (verdere) handelingen die strekken tot uitvoering van het besluit.
Rest mij nog u een bijzonder goede dag toe te wensen.
Met vriendelijke groet,
Emmanuel Lokin
Hoofdredacteur OR Updates
Hoge Raad
- Hoge Raad Een bestuurder vraagt faillissement aan en verstrekt diezelfde dag tevens betalingsopdrachten aan de ING. ING spreekt de bestuurder persoonlijk aan uit hoofde van onrechtmatige daad. De vorderingen van ING worden door het hof afgewezen. De Hoge Raad vernietigt, in navolging van de conclusie van A-G Timmerman, het arrest van het hof. De Hoge Raad oordeelt dat het hof, door te oordelen dat gesteld noch gebleken is dat de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, hetzij blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting hetzij die oordelen ontoereikend heeft gemotiveerd. Daarnaast overweegt dat Hoge Raad dat voor aansprakelijkheid van een bestuurder van een vennootschap voor een tekortkoming of onrechtmatige daad van die vennootschap de onbekendheid met een bepaalde wettelijke regel (zoals de terugwerkende kracht van een faillissement) mede van belang kan zijn. Ten slotte overweegt de Hoge Raad nog dat het aan de bestuurder is om in het kader van haar verweer aan te voeren dat zij niet op de hoogte was van het feit dat een faillissement terugwerkt tot 00:00 uur van de dag waarop het is uitgesproken. De Hoge Raad vernietigt dan ook het arrest van het hof. 27-02-2015
- Hoge Raad Gevi International is op verzoek van Gevi Gorssel failliet verklaard. In cassatie gaat het om de vraag of het hof terecht en begrijpelijk heeft geoordeeld dat summierlijk is gebleken van een vordering van Gevi Gorssel op Gevi International uit hoofde van hun rekening-courantverhouding. Het hof oordeelde dat de uitkering door Gevi Gorssel aan Gevi International ten laste van haar agioreserve en de boeking daarvan in rekening-courant nooit een rechtsgeldige basis hebben gehad en daarom niet in aanmerking moeten worden genomen bij de beoordeling of Gevi Gorssel een vordering op Gevi International heeft. Gevi Gorssel heeft tevergeefs gesteld dat haar rekening-courantschuld als gevolg van die uitkering is verminderd. Ook A-G Timmerman vindt dat geen geldige uitkering aan Gevi International heeft plaatsgevonden en concludeert tot verwerping van het beroep met toepassing van artikel 81 lid 1 RO. De Hoge Raad volgt dit oordeel. 20-02-2015
Hof
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Verificatieprocedure. Appellante heeft een vordering ingediend bij de curator in het faillissement van B.V. X op grond van een geldleningsovereenkomst binnen concernverband verstrekt aan Z. In geschil is of (klein)dochtervennootschappen van Z, waaronder X, partij zijn bij aanvankelijke overeenkomst en zo nee, of zij zich later als hoofdelijke medeschuldenaren hebben verbonden. Het hof stelt voorop dat het antwoord op de vraag of en tussen wie een overeenkomst is gesloten gelet op artikel 6:217 e.v. BW in verbinding met artikelen 3:33, 35 en 37 lid 1 BW en vaste rechtspraak (zie onder meer HR 11 maart 1977 ECLI:NL:HR:1977:AC1877 (Kribbebijter) en HR 21 december 2001 ECLI:NL:HR:2001:AD5352 (Van Beers/Van Dalen)) afhangt van het antwoord op de vraag wat beide partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid. Aanbod en aanvaarding hoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden; zij kunnen in elke vorm geschieden en kunnen besloten liggen in één of meer gedragingen. Het hof concludeert dat X geen partij is bij de aanvankelijke overeenkomst, maar dat X zich met de tweede overeenkomst wel hoofdelijk naast Z heeft verbonden. Ondanks de ongelukkige bewoordingen is dit naar het oordeel van het hof de kennelijke strekking van de overeenkomst. 17-02-2015
- Gerechtshof Amsterdam De verzochte machtiging tot het doen van mededelingen uit het onderzoeksverslag aan een deskundige wordt toegewezen, omdat tegen inwilliging van het verzoek geen bezwaar is gemaakt en het gestelde belang van verzoeker voldoende zwaarwegend voorkomt. 27-01-2015
- Gerechtshof Amsterdam Het verzoek tot spoedige afronding van een enquêteonderzoek wordt afgewezen, omdat het aan de onderzoekers is om te bepalen welke informatie zij voor hun onderzoek nodig hebben, welke personen zij daarbij wensen te horen en hoeveel tijd daarmee gemoeid is. Als uitgangspunt geldt namelijk dat de onderzoekers vrij zijn in de uitvoering van de hun opgedragen taken en dat zij het onderzoek naar eigen inzicht inrichten. Het door het verzoeker gestelde bevat geen relevante feiten of omstandigheden die ertoe nopen van dit uitgangspunt af te wijken. Voor dat oordeel is van belang dat de onderzoekers in het onderhavige geval een afdoende verklaring hebben gegeven over de voortgang van het onderzoek. 14-01-2015
- Gerechtshof Amsterdam Het geschil speelt na de ontbinding van twee vennootschappen onder firma tussen de voormalig vennoten (A en B) en twee aan vennoot B gelieerde bedrijven. In verband met een arbitrageclausule acht het hof zich niet bevoegd ten aanzien van de vorderingen tussen A en B, maar wel ten aanzien van het geschil tussen A en de aan B gelieerde bedrijven. A heeft geen belang bij een verklaring voor recht dat onttrekkingen door B onrechtmatig waren dan wel wanprestatie inhielden. Onttrekkingen die de vof niet regarderen, hoeven niet aangemerkt te worden als wanprestatie of onrechtmatige daad, omdat die gelden reeds om die reden bij vereffening teruggestort moeten worden. Vast komt te staan dat A (als voormalig vennoot) mede kan worden aangesproken voor schulden van de vof aan de aan B gelieerde bedrijven. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid is niet aanvaardbaar dat A die vorderingen van door B gecontroleerde vennootschappen nu reeds zou moeten voldoen, terwijl zijn tegenvorderingen en zijn regresvordering, die voortvloeien uit dezelfde vof(s) tussen hem en B, pas op een niet nader te duiden moment in de toekomst, in het kader van een verdeling die nog moet aanvangen, aan de orde kunnen komen. 21-10-2014
Rechtbank
- Rechtbank Overijssel Kort geding. Het college van bestuur van Deltion heeft de jaarplanning voor het onderwijs van de studenten vastgesteld voor de komende schooljaren (hierna aangeduid als ‘het besluit’). De OR van Deltion is van oordeel dat sprake is van een instemmingsplichtig besluit als bedoeld in artikel 27 lid 1 onder b WOR en heeft op grond van artikel 27 lid 5 WOR een beroep gedaan op de nietigheid van het besluit. Deltion verzoekt de kantonrechter voor recht te verklaren dat het besluit geen instemming behoeft van de OR. De OR concludeert tot afwijzing van het verzoek van Deltion en verzoekt de kantonrechter voor recht te verklaren dat de OR terecht een beroep heeft gedaan op de nietigheid van het besluit en Deltion te verplichten zich te onthouden van handelingen die strekken tot uitvoering of toepassing van het besluit. De rechtbank wijst het verzoek van Deltion af, verklaart onder verwijzing naar onder meer het ‘Bijenkorf’-arrest (HR 11 februari 2000 ECLI:NL:HR:2000:AA4770) voor recht dat het besluit nietig is en bepaalt dat Deltion zich dient te onthouden van (verdere) handelingen die strekken tot uitvoering van het besluit. 16-02-2015
- Rechtbank Amsterdam Er is sprake van een overgangssituatie: de vof is ontbonden, maar nog niet vereffend, zodat beide partijen krachtens de wet thans vereffenaars zijn van de te verdelen gemeenschap die nog tussen hen bestaat. Gedaagde heeft geen recht meer op een aandeel in de winst en dient zich te onthouden van maandelijkse opname van een voorschot op de winst. Niet eiser, maar de ontbonden vennootschapsgemeenschap heeft recht op terugbetaling van die voorschotten. Deze posten kunnen door eiser als privépersoon niet voor vereffening uit het geheel worden gehaald. Vordering afgewezen. Vordering eiser tot verbod gebruik activa door gedaagde toegewezen. 06-02-2015
- Rechtbank Amsterdam Centraal in dit vonnis staat de belangenafweging bij uitwinning van een pandrecht op aandelen. Eiser vordert een verbod op het uitwinnen en het verlenen van medewerking aan de uitwinning van een pandrecht op aandelen. Volgens de rechtbank heeft gedaagde haar belang als executerend pandhouder bij verkoop op korte termijn onvoldoende duidelijk gemaakt en wordt met de voorgenomen veiling onvoldoende rekening gehouden met de gerechtvaardigde belangen van eiser als beslaglegger. Onhoudbaar is de stelling van de notaris dat de gerechtvaardigde verwachting is dat de verkoopopbrengst zo hoog mogelijk zal zijn. Tevens oordeelt de rechtbank dat de notaris gegronde redenen had moeten zien om de verlangde werkzaamheden te weigeren. Door mee te werken aan de wijze van verkoop, heeft de notaris voorshands onrechtmatig gehandeld jegens eiser. 30-01-2015
- Rechtbank Noord-Holland Het geschil draait om de auteursrechten van de door kunstenaar A gemaakte werken. Centraal staat de vraag of A die rechten op enig moment heeft ingebracht in de door hem opgerichte vennootschap (NIC). Met betrekking tot de auteursrechten concludeert de rechtbank dat deze door A zijn ingebracht in NIC zodat zij rechthebbende van de auteursrechten is. Uitleg akte van inbreng aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Eiser sub 1 houdt een deel van de certificaten van de in een Stak ondergebrachte aandelen NIC en vordert op grond van artikel 2:336 BW, onder meer in verband met het voorgaande, dat de andere certificaathouders hun certificaten aan haar overdragen tegen € 1. Deze uitstotingsvordering wordt door de rechtbank afgewezen, omdat certificaathouders geen uitstoting mogen vorderen op grond van artikel 2:336 BW. 24-12-2014