Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe OR Update aan.
Rechtspraak
Hierbij de nieuwsbrief met daarin een korte weergave van de recente ondernemingsrechtelijke uitspraken.
Ga naar onze website (www.or-updates.nl) of klik op een or-nummer om de hele samenvatting te lezen of om gebruik te maken van onze zoekmachine om te zoeken op artikelnummer, onderwerp, advocaat, rechter en nog veel meer!
In het bijzonder wijs ik u graag op de volgende uitspraken.
Vernietiging van een opzeggingsbesluit van het lidmaatschap op grond van artikel 2:8 BW (HR)
In OR 2016-0174 vordert X een verklaring voor recht dat de opzegging van haar lidmaatschap door IMG, een vereniging voor detailzaken in meubels en aanverwante zaken, jegens haar onrechtmatig was. Het hof heeft de afwijzing van deze vordering in eerste aanleg vernietigd en de vordering alsnog toegewezen. Daartoe heeft het hof onder meer overwogen dat ondanks de rechtsgeldigheid van het besluit een opzegging in strijd met het bepaalde in artikel 2:8 lid 1 BW wel onrechtmatig kan zijn, en dat IMG andere motieven moet hebben gehad dan de in het opzeggingsbesluit aangegeven gronden. Daarnaast overwoog het hof dat IMG het lidmaatschap niet abrupt had moeten beëindigen maar minst genomen X een termijn van een half jaar had moeten gunnen. In het principale cassatieberoep klaagt IMG onder meer dat het hof de andere in het opzeggingsbesluit genoemde gronden onvoldoende in zijn oordeel heeft betrokken. In het incidentele beroep klaagt X dat het hof een verrassingsbeslissing heeft gegeven door uit te gaan van een opzegtermijn van minimaal een half jaar zonder dat partijen zich daarover hebben kunnen uitlaten. De Hoge Raad acht beide klachten gegrond.
Toepasselijk recht bij bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (HR)
In OR 2016-0175 vordert Chilean Lumber Company S.A. ('CLC') schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad van de bestuurder ('X') van Arkans Limited ('Arkans'), in verband met gelden van CLC die X zich zou hebben toegeëigend. In eerste aanleg is de vordering toegewezen. Het hof heeft deze beslissing bekrachtigd. Daartoe overwoog het hof onder meer dat de vraag naar het toepasselijke recht niet moet worden beantwoord aan de hand van de conflictregels van de Wet conflictenrecht corporaties, omdat het hier niet gaat om de aansprakelijkheid van X als bestuurder van Arkans maar om zijn aansprakelijkheid voor schade uit onrechtmatige daad. Voorts heeft het hof overwogen dat de aansprakelijkheidsvraag op grond van artikel 4 lid 3 Rome II wordt beheerst door Nederlands recht, aangezien zo al niet moet worden aangenomen dat CLC de schade in Nederland heeft opgelopen, de onrechtmatige daad in ieder geval de nauwste band heeft met Nederland. Daartegen richt zich het middel. De Hoge Raad heeft de zaak met toepassing van artikel 81 lid 1 RO afgedaan.
Geen verjaring bij collectieve actie LCI (Hof)
OR 2016-0170 betreft een collectieve actie van de Vereniging Effectenbezitters ('VEB') en de stichting VEB Actie LCI ('de Stichting') tegen de gewezen bestuurder en commissarissen van de gefailleerde beursgenoteerde vennootschap LCI Group Technology N.V. ('LCI'), waarin zij onder meer vorderen dat voor recht wordt verklaard dat in de jaarstukken 2000/2001 een misleidende voorstelling is gegeven, de bestuurder en commissarissen een ernstig verwijt van onbehoorlijke taakvervulling respectievelijk onbehoorlijk toezicht kan worden gemaakt, en dat de aandeelhouders die daardoor afgeleide schade hebben geleden direct een schadevergoedingsvordering kunnen instellen. In eerste aanleg hebben de bestuurder en commissarissen een beroep gedaan op verjaring van de op onrechtmatig handelen gegronde vorderingen. De rechtbank heeft dat verweer gehonoreerd en de VEB en de Stichting niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft die beslissing vernietigd, overwegende dat pas met het verschijnen van het openbaar gemaakte rapport (op 13 juni 2003) van de curatoren over de oorzaken van het faillissement van LCI voldoende concrete feiten en omstandigheden bekend werden die meebrachten dat verlangd kon worden dat de aandeelhouders met het oog op het vaststellen van aansprakelijkheid actie zouden ondernemen. Voorts oordeelt het hof dat de namens de VEB betekende exploten (op 12 juni 2008) de verjaring van de vorderingen van de aandeelhouders in LCI tijdig hebben gestuit, zodat de desbetreffende vorderingen niet zijn verjaard. Het hof heeft partijen de gelegenheid gegeven voor een nadere memoriewisseling.
AVA niet bevoegd tot agendering van een niet-bindende stemming over het beëindigen van een beschermingsconstructie (Hof)
In OR 2016-0173 vordert Koninklijke Boskalis Westminster N.V. ('Boskalis'), houdster van twintig procent van de aandelen in het geplaatste kapitaal van Fugro N.V. ('Fugro'), dat Fugro op grond van artikel 2:114a BW als agendapunt in de eerstvolgende algemene vergadering van aandeelhouders ter (niet-bindende) stemming opneemt dat de raad van bestuur en raad van commissarissen van Fugro al hetgeen doen dat nodig is om een beschermingsconstructie te beëindigen. De voorzieningenrechter wijst de vordering af. In hoger beroep wordt die beslissing bekrachtigd. Het hof heeft daartoe overwogen dat het agenderingsverzoek van Boskalis geen betrekking heeft op een onderwerp waarover de AVA bevoegd is een besluit te nemen en dat de Aandeelhoudersrichtlijn (2007/36/EG) geen inhoudelijke nieuwe rechten aan aandeelhouders toekent.
Bestuurdersaansprakelijkheid wegens betaling aan moedervennootschap toegewezen (Hof)
In OR 2016-0172 vordert de curator van een gefailleerde vennootschap van haar gewezen bestuurders terugbetaling van het door hen één dag voor de faillissementsaanvraag naar de rekening van de moedervennootschap overgeboekte bedrag van € 37.000. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen. Het hof heeft deze beslissing gedeeltelijk vernietigd. Volgens het hof hebben de bestuurders van de vennootschap, terwijl duidelijk was dat het faillissement van de vennootschap onafwendbaar was, een betaling aan de moedervennootschap gedaan, waar geen andere rechtsgrond voor was dan dat deze opeisbaar was, terwijl de vennootschap voor haar verdere exploitatie niet afhankelijk was van de moeder. Doordat vele andere schuldeisers onbetaald bleven, hebben de bestuurders zodanig onrechtmatig gehandeld jegens de vennootschap en de gezamenlijke schuldeisers, dat hen een persoonlijk ernstig verwijt treft, aldus het hof.
Bestuurdersaansprakelijkheid afgewezen aangezien gedaagden niet kunnen worden aangemerkt als feitelijk bestuurder (Hof)
In OR 2016-0185 vordert een gewezen werknemer tevens medeaandeelhouder en bestuurder van een hypotheekadviesbedrijf ('de vennootschap') van een medeaandeelhouder en werknemer van de vennootschap alsmede zijn persoonlijke holdingmaatschappij vergoeding van de schade wegens het ontbreken van verhaalsmogelijkheden ter zake van een aan de gewezen werknemer toekomende ontbindingsvergoeding. De rechtbank heeft de vordering toegewezen. Het hof heeft het vonnis vernietigd, omdat appellanten niet beschouwd kunnen worden als feitelijk bestuurder van de vennootschap.
Wijziging van een overeenkomst na splitsing afgewezen (Hof)
In OR 2016-0182 en OR 2016-0183 wordt naar aanleiding van een splitsing wijziging van een overeenkomst gevorderd (art. 2:334r BW). Als gevolg van de splitsing van Coltex B.V. ('Coltex') in zeven vennootschappen, waaronder Didi Huur B.V. ('Didi') is de tussen Coltex en appellante, Stichting Erjeebee V ('Erjeebee'), een belegger in vastgoed, gesloten huurovereenkomst onder algemene titel overgegaan op Didi. Erjeebee meent dat zij daardoor in een nadeliger positie is geraakt, onder meer omdat Coltex veel meer verhaal bood dan Didi, en vordert daarom wijziging van de huurovereenkomst zodat het stellen van een bankgarantie als verplichting wordt opgenomen. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. Het hof heeft het vonnis bekrachtigd. Volgens het hof heeft Erjeebee onvoldoende onderbouwd dat de huurovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet ongewijzigd in stand behoort te blijven.
Bestuurdersaansprakelijkheid wegens selectieve betaling toegewezen (Rb.)
In OR 2016-0184 vordert de curator van een gefailleerde vennootschap veroordeling van de bestuurders en hun moeder tot terugbetaling van € 37.000. Dit bedrag is overgeboekt naar de rekening van de moeder van de bestuurders, één dag voordat de vennootschap haar eigen faillissement had aangevraagd. De rechtbank heeft de vorderingen van de curator afgewezen. Het hof heeft dat vonnis vernietigd. Naar het oordeel van het hof hebben de bestuurders, door een schuld van een naast familielid te voldoen, waarvoor afgezien van de opeisbaarheid geen grond is aangevoerd, terwijl niet is gesteld of gebleken dat de vennootschap voor haar verdere exploitatie van die schuldeiser afhankelijk was en terwijl vele andere schuldeisers onbetaald bleven, jegens de vennootschap c.q. haar gezamenlijke schuldeisers zodanig onrechtmatig gehandeld dat hen ter zake persoonlijk een ernstig verwijt treft.
Bestuurdersaansprakelijkheid op grond van artikel 2:248 BW toegewezen (Rb.)
In OR 2016-0191 vordert de curator van een gefailleerde vennootschap van de middellijk bestuurder van deze vennootschap een verklaring voor recht dat de bestuurder haar taak als middellijk bestuurder van het bedrijf onbehoorlijk heeft vervuld (art. 2:248 BW) en dat zij daarom aansprakelijk is voor het boedeltekort. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur, nu de bestuurder niet heeft ingegrepen toen zij waarnam dat sprake was van een ongebruikelijke goederenstroom binnen het bedrijf, terwijl gelet op de omvang van de onderneming van meet af aan duidelijk moet zijn geweest dat de vennootschap de bestelde goederen niet zou kunnen betalen, en voorts omdat zij de feitelijke bestuurder zijn gang heeft laten gaan.
Bestuurdersaansprakelijkheid bij een stichting afgewezen (Rb.)
In OR 2016-0186 vorderen eisers, een drietal investeerders, tegen gedaagden, de Stichting Bewaarder French Investment Project ('de Bewaarder') en haar bestuurders, een verklaring voor recht dat gedaagden aansprakelijk zijn voor vergoeding van de door eisers geleden schade als gevolg van het verdwijnen van de door eisers ingelegde gelden. Eisers verwijten de bestuurders van de Bewaarder dat zij niet het toezicht hebben gehouden waartoe zij tegenover de participanten verplicht waren en dat zij niet hebben ingegrepen bij de betrokken vennootschappen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers onvoldoende duidelijk gemaakt wat de bestuurders exact zouden hebben kunnen doen ter voorkoming van het verdwijnen van de door de participanten ingelegde gelden en de vermindering van de waarde van de aangekochte huizen. De mogelijkheden en taken van de bestuurders waren volgens de rechtbank zeer beperkt, hetgeen inherent was aan de gekozen beleggingsstructuur, zodat deze niet aan de bestuurders worden tegengeworpen.
Aansprakelijkheid van bestuurders en toezichthouders stichting afgewezen (Rb.)
In OR 2016-0188 stelt Toko MC B.V. ('Toko') de bestuurder en de toezichthouders van het gefailleerde theater Stichting MC persoonlijk aansprakelijk wegens het onrechtmatig afbreken van overnameonderhandelingen. Toko meent dat de bestuurder en de toezichthouders hebben bewerkstelligd dat Stichting MC haar contractuele verplichtingen jegens haar niet kon nakomen. De rechtbank wijst de vordering af, omdat Toko geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die kunnen leiden tot het oordeel dat Toko er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de overname door Stichting MC rond zou komen.
Bestuurdersaansprakelijkheid wegens onderbrengen activiteiten in andere vennootschap afgewezen (Rb.)
In OR 2016-0189 vordert Broadcast Newco Two B.V. ('BMT'), een crediteur van een ontbonden vennootschap ('X'), tegen gedaagden, de gewezen (middellijk) bestuurders van X, vergoeding van de schade wegens het ontbreken van verhaalsmogelijkheden. X heeft voor de exploitatie van haar radiostation zendapparatuur gehuurd van BNT. Na het einde van de overeenkomst met BNT besloot X de activiteiten in een andere vennootschap van het concern onder te brengen en geen gebruik meer te maken van de diensten van BNT. Volgens BNT is daarmee slechts bedoeld haar verhaalsmogelijkheden te frustreren, waarvan haar bestuurders een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank wijst de vordering af. Volgens de rechtbank staat het in beginsel ter vrije bepaling van partijen om de activiteiten van X onder te brengen in een andere vennootschap, ook indien BNT’s vorderingen daardoor niet meer betaald kunnen worden, en is niet gebleken dat sprake is van frustratie van verhaalsmogelijkheden.
Geen aansprakelijkheid wegens handelen als feitelijk beleidsbepaler ex artikel 2:248 lid 7 BW (Rb.)
In OR 2016-0179 vordert de curator van de failliete vennootschap Inter Confex B.V. ('Inter Confex') een verklaring voor recht dat gedaagde, een werknemer van Inter Confex, beschouwd moet worden als feitelijke beleidsbepaler in de zin van artikel 2:248 lid 7 BW en naast de bestuurder van Inter Confex hoofdelijk aansprakelijk is voor het boedeltekort, primair op grond van artikel 2:248 BW en subsidiair op grond van artikel 6:162 BW. De rechtbank is van oordeel dat gedaagde niet kan worden beschouwd als feitelijk beleidsbepaler in de zin van artikel 2:248 lid 7 BW, omdat zijn positie vergelijkbaar was met die van een vestigingsmanager; weliswaar is hij meer dan eens namens de vennootschap overeenkomsten aangegaan, maar denkbaar is dat dit in opdracht van de bestuurder is geweest. Ten aanzien van de subsidiaire grondslag oordeelt de rechtbank dat een deel van de door de curator gemaakte verwijten niet zijn komen vast te staan en dat op drie andere punten nog nadere bewijsverrichtingen nodig zijn, waarbij te gelden heeft dat, indien op (één of meer van) de drie punten onrechtmatig handelen van gedaagde definitief komt vast te staan, uit de aard van dit handelen voortvloeit dat dit aan gedaagde toegerekend kan worden.
Geen bestuurdersaansprakelijkheid vanwege een lening aan een stichting (Rb.)
In OR 2016-0176 leent een sponsor van een stichting die zich richt op de financiële ondersteuning van een volleybalvereniging € 50.000 aan de stichting voor deelname aan een door een derde ('C') voorgestelde beleggings(constructie) die jaarlijks een rendement van 25 procent in het vooruitzicht stelt. De stichting verbindt zich tot een aflossing aan eiser van acht procent (van het restant) van de hoofdsom per jaar. De stichting stelt te zijn opgelicht en komt haar aflossingsverplichtingen jegens eiser niet na. In het onderhavige geding vordert eiser schadevergoeding van het stichtingsbestuur, omdat hij als schuldeiser door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van zijn vorderingen is benadeeld. De rechtbank wijst de vordering af. Volgens de rechtbank is er geen causaal verband tussen de onrechtmatige gedraging en de schade en is er geen sprake van een voldoende ernstig persoonlijk verwijt.
Verplichte overname aandelen (Rb.)
OR 2016-0190 ziet op een geschil tussen twee broers met betrekking tot hun aandeelhouderschap in een onderneming. In dit vonnis veroordeelt de rechtbank gedaagde tot het overnemen van de aandelen van eiser tegen betaling van de door de rechtbank bij eindvonnis na deskundigenadvies te bepalen prijs.
Vernietiging van een afwijzend besluit tot toelating afgewezen (Rb.)
In OR 2016-0192 vordert eiseres, een (trauma)chirurg, vernietiging van het besluit van de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde ('NVvH') houdende de afwijzing van haar verzoek om te worden geregistreerd als lid van de Nederlandse Vereniging voor Traumachirurgie ('NVvT'). De rechtbank stelt voorop dat de vordering van eiseres niet beoordeeld moet worden aan de hand van de ‘onaanvaardbaarheidstoets’ van artikel 7:904 BW maar aan de hand van de redelijkheidstoets van artikel 2:8 BW. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres ten enenmale niet inzichtelijk gemaakt dat zij voldoet aan de vereisten voor registratie, heeft zij niet aangegeven dat zij nadere gegevens had kunnen en willen verstrekken, is het bestreden besluit voldoende gemotiveerd en kunnen haar verwijten omtrent de samenstelling van de bezwarencommissie en de tardieve beslissing haar niet baten, zodat haar vordering wordt afgewezen.
Reglement van een vereniging deels nietig, deels niet (Rb.)
In OR 2016-0177 vordert het Recreatiepark West Friesland ('het Recreatiepark') op grond van een tweetal artikelen (6.3 en 6.4) uit haar reglement dat gedaagde, lid van het Recreatiepark, wordt veroordeeld tot het verhelpen van achterstallig onderhoud op zijn percelen. Gedaagde verweert zich met de stelling dat het reglement nietig is omdat het niet rechtsgeldig tot stand is gekomen vanwege het ontbreken van de vereiste meerderheid van de stemmen, en omdat het in strijd is met de statuten. Voorts stelt hij een tegenvordering in tot nietigverklaring van het reglement. De rechtbank is van oordeel dat het besluit tot vaststellen van artikel 6.3 nietig is op grond van artikel 2:14 BW, omdat het door de statuten vereiste aantal leden niet aanwezig was in de vergadering waarin het is genomen. Artikel 6.4, dat strekt tot het voorkomen van onevenredige hinder, acht de rechtbank evenwel niet in strijd met de statuten. De vordering en tegenvordering worden gedeeltelijk toegewezen.
Vernietiging van bestuursbesluiten door de stichting gevorderd (Rb.)
In OR 2016-0180 vordert de Stichting Gemeenschap Essalam Moskee ('SGEM') vernietiging van bestuursbesluiten tot statutenwijziging van het bestuur van de Stichting Moskee Essalam ('de Stichting'). De rechtbank wijst het verweer dat SGEM niet-ontvankelijk is af, draagt SGEM op bewijs te leveren van haar stelling dat de bedoelde besluiten niet zijn genomen conform de vereisten voor geldigheid als vermeld in de statuten, en houdt in afwachting van bewijslevering iedere verdere beslissing aan.
Ondernemingskamer
Wanbeleid afgewezen OR 2016-0171 ziet op de enquête inzake Fayrefield International B.V. ('Fayrefield'). De OK heeft het verzoek tot het vaststellen van wanbeleid bij Fayrefield International na terinzagelegging van het onderzoeksverslag afgewezen.
Rest mij nog u een bijzonder goede dag toe te wensen.
Met vriendelijke groet,
Emmanuel Lokin
Hoofdredacteur OR Updates
Hoge Raad
- Hoge Raad In dit geding vordert verweerster in cassatie, Chilean Lumber Company S.A. ('CLC') schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad van eiser tot cassatie, de bestuurder ('X') van Arkans Limited ('Arkans'), in verband met gelden van CLC die X zich zou hebben toegeëigend. In eerste aanleg is de vordering toegewezen. Het hof heeft deze beslissing bekrachtigd. Daartoe overwoog het hof onder meer dat de vraag naar het toepasselijke recht niet moet worden beantwoord aan de hand van de conflictregels van de Wet conflictenrecht corporaties ('WCC'), omdat het hier niet gaat om de aansprakelijkheid van X als bestuurder van Arkans maar om zijn aansprakelijkheid voor schade uit onrechtmatige daad. Voorts heeft het hof overwogen dat de aansprakelijkheidsvraag op grond van artikel 4 lid 3 Rome II wordt beheerst door Nederlands recht, aangezien zo al niet moet worden aangenomen dat CLC de schade in Nederland heeft opgelopen, de onrechtmatige daad in ieder geval de nauwste band heeft met Nederland. Daartegen richt zich het middel. De Hoge Raad heeft de zaak met toepassing van artikel 81 lid 1 RO afgedaan. 10-06-2016
- Hoge Raad In dit geding vordert verweerster in cassatie een verklaring voor recht dat de opzegging van haar lidmaatschap door eiseres tot cassatie (Internationale Meubel Groep Holding B.V., 'IMG'), een vereniging voor detailzaken in meubels en aanverwante zaken, jegens haar onrechtmatig was. Het hof heeft de afwijzing van deze vordering in eerste aanleg vernietigd en de vordering alsnog toegewezen. Daartoe heeft het hof onder meer overwogen dat ondanks de rechtsgeldigheid van het besluit een opzegging in strijd met het bepaalde in artikel 2:8 lid 1 BW wel onrechtmatig kan zijn, en dat IMG andere motieven moet hebben gehad dan de in het opzeggingsbesluit aangegeven gronden. Daarnaast overwoog het hof dat IMG het lidmaatschap niet abrupt had moeten beëindigen maar minst genomen verweerster een termijn van een half jaar had moeten gunnen. In het principale cassatieberoep klaagt IMG onder meer dat het hof de andere in de opzeggingsbesluit genoemde gronden onvoldoende in zijn oordeel heeft betrokken. In het incidentele beroep klaagt verweerster dat het hof een verrassingsbeslissing heeft gegeven door uit te gaan van een opzegtermijn van minimaal een half jaar zonder dat partijen zich daarover hebben kunnen uitlaten. De Hoge Raad acht beide klachten gegrond. 03-06-2016
Hof
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Vordering van geïntimeerde, een gewezen werknemer tevens medeaandeelhouder en bestuurder van een hypotheekadviesbedrijf ('de vennootschap'), tegen appellanten, een medeaandeelhouder en werknemer van de vennootschap alsmede zijn persoonlijke holdingmaatschappij, tot vergoeding van schade wegens het ontbreken van verhaalsmogelijkheden ter zake van een aan geïntimeerde toekomende ontbindingsvergoeding. De rechtbank heeft de vordering toegewezen. Het hof heeft het vonnis vernietigd, omdat appellanten niet beschouwd kunnen worden als feitelijk bestuurder van de vennootschap. 14-06-2016
- Gerechtshof Amsterdam Splitsing; vordering tot wijziging van een overeenkomst (art. 2:334r BW). Als gevolg van de splitsing van Coltex B.V. ('Coltex') in zeven vennootschappen, waaronder Didi Huur B.V. ('Didi') is de tussen Coltex en appellante, Stichting Erjeebee V ('Erjeebee'), een belegger in vastgoed, gesloten huurovereenkomst onder algemene titel overgegaan op Didi. Erjeebee meent dat zij daardoor in een nadeliger positie is geraakt, onder meer omdat Coltex veel meer verhaal bood dan Didi, en vordert daarom wijziging van de huurovereenkomst zodat het stellen van een bankgarantie als verplichting wordt opgenomen. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. Het hof heeft het vonnis bekrachtigd. Volgens het hof heeft Erjeebee onvoldoende onderbouwd dat de huurovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet ongewijzigd in stand behoort te blijven. 07-06-2016
- Gerechtshof Amsterdam Splitsing; vordering tot wijziging van een overeenkomst (art. 2:334r BW). Als gevolg van de splitsing van Coltex B.V. ('Coltex') in zeven vennootschappen, waaronder Superstar Huur B.V. ('Superstar') is de tussen Coltex en appellante, Stichting Erjeebee V ('Erjeebee'), een belegger in vastgoed, gesloten huurovereenkomst onder algemene titel overgegaan op Superstar. Erjeebee meent dat zij daardoor in een nadeliger positie is geraakt, onder meer omdat Coltex veel meer verhaal bood dan Superstar, en vordert daarom wijziging van de huurovereenkomst zodat het stellen van een bankgarantie als verplichting wordt opgenomen. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. Het hof heeft het vonnis bekrachtigd. Volgens het hof heeft Erjeebee onvoldoende onderbouwd dat de huurovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet ongewijzigd in stand behoort te blijven. 07-06-2016
- Gerechtshof Den Haag In dit kort geding vordert Koninklijke Boskalis Westminster N.V. ('Boskalis'), houdster van twintig procent van de aandelen in het geplaatste kapitaal van Fugro N.V. ('Fugro'), dat Fugro op grond van artikel 2:114a BW als agendapunt in de eerstvolgende algemene vergadering van aandeelhouders opneemt dat de raad van bestuur en raad van commissarissen van Fugro al hetgeen doen dat nodig is om een beschermingsconstructie te beëindigen. De voorzieningenrechter wijst de vordering af. In hoger beroep wordt die beslissing bekrachtigd. Het hof heeft daartoe overwogen dat het agenderingsverzoek van Boskalis geen betrekking heeft op een onderwerp waarover de AVA bevoegd is een besluit te nemen, en dat de Aandeelhoudersrichtlijn (2007/36/EG) geen inhoudelijke nieuwe rechten aan aandeelhouders toekent. 31-05-2016
- Gerechtshof Amsterdam Enquête Fayrefield International B.V. ('Fayrefield'). De Ondernemingskamer ('OK') heeft het verzoek tot het vaststellen van wanbeleid bij Fayrefield International na terinzagelegging van het onderzoeksverslag afgewezen. 30-05-2016
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden In deze procedure vordert de curator van een gefailleerde vennootschap van haar gewezen bestuurders terugbetaling van het door hen één dag voor de faillissementsaanvraag naar de rekening van de moedervennootschap overgeboekte bedrag van € 37.000. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen. Het hof heeft deze beslissing gedeeltelijk vernietigd. Volgens het hof hebben de bestuurders van de vennootschap, terwijl duidelijk was dat het faillissement van de vennootschap onafwendbaar was, een betaling aan de moedervennootschap gedaan, waar geen andere rechtsgrond voor was dan dat deze opeisbaar was, terwijl de vennootschap voor haar verdere exploitatie niet afhankelijk was van de moeder. Doordat vele andere schuldeisers onbetaald bleven, hebben de bestuurders zodanig onrechtmatig gehandeld jegens de vennootschap en de gezamenlijke schuldeisers, dat hen een persoonlijk ernstig verwijt treft, aldus het hof. 26-04-2016
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Appellante, curator van een gefailleerde vennootschap, vordert veroordeling van geïntimeerden, de bestuurders en hun moeder, tot terugbetaling van € 37.000. Dit bedrag is overgeboekt naar de rekening van de moeder van de bestuurders, één dag voordat de vennootschap haar eigen faillissement had aangevraagd. De rechtbank heeft de vorderingen van de curator afgewezen. Het hof heeft dat vonnis vernietigd. Naar het oordeel van het hof hebben de bestuurders, door een schuld van een naast familielid te voldoen, waarvoor afgezien van de opeisbaarheid geen grond is aangevoerd, terwijl niet is gesteld of gebleken dat de vennootschap voor haar verdere exploitatie van die schuldeiser afhankelijk was, terwijl vele andere schuldeisers onbetaald bleven, jegens de vennootschap c.q. haar gezamenlijke schuldeisers zodanig onrechtmatig gehandeld dat hen ter zake persoonlijk een ernstig verwijt treft. 26-04-2016
- Gerechtshof Amsterdam Dit geding betreft een collectieve actie van de Vereniging Effectenbezitters ('VEB') en de stichting VEB Actie LCI ('de Stichting') tegen de gewezen bestuurder en commissarissen van de gefailleerde beursgenoteerde vennootschap LCI Group Technology N.V. ('LCI'), waarin zij onder meer vorderen dat voor recht wordt verklaard dat in de jaarstukken 2000/2001 een misleidende voorstelling is gegeven, de bestuurder en commissarissen een ernstig verwijt van onbehoorlijke taakvervulling respectievelijk onbehoorlijk toezicht kan worden gemaakt, en dat de aandeelhouders die daardoor afgeleide schade hebben geleden direct een schadevergoedingsvordering kunnen instellen. In eerste aanleg hebben de bestuurder en commissarissen een beroep gedaan op verjaring van de op onrechtmatig handelen gegronde vorderingen. De rechtbank heeft dat verweer gehonoreerd en de VEB en de Stichting niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft die beslissing vernietigd, overwegende dat pas met het verschijnen van het openbaar gemaakte rapport (op 13 juni 2003) van de curatoren over de oorzaken van het faillissement van LCI voldoende concrete feiten en omstandigheden bekend werden die meebrachten dat verlangd kon worden dat de aandeelhouders met het oog op het vaststellen van aansprakelijkheid actie zouden ondernemen. Voorts oordeelt het hof dat de namens de VEB betekende exploten (op 12 juni 2008) de verjaring van de vorderingen van de aandeelhouders in LCI tijdig hebben gestuit, zodat de desbetreffende vorderingen niet zijn verjaard. Het hof heeft partijen de gelegenheid gegeven voor een nadere memoriewisseling. 16-02-2016
Rechtbank
- Rechtbank Rotterdam Verzoeker is gewezen statutair bestuurder van Tolsa Nederland B.V. ('Tolsa'). Tijdens een bijzondere algemene vergadering is hij door de enig aandeelhouder van Tolsa ontslagen en is zijn arbeidsovereenkomst opgezegd, terwijl hij niet bij de vergadering aanwezig was en niet heeft ingestemd met zijn ontslag. In het onderhavige geding vraagt verzoeker primair vernietiging van het ontslagbesluit op grond van artikel 7:671 lid 1 BW. De rechtbank wijst het primaire verzoek af, omdat schriftelijke instemming met de opzegging van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671 lid 1 sub e BW niet is vereist. 03-06-2016
- Rechtbank Rotterdam Eiser, curator van de failliete vennootschap Inter Confex B.V. ('Inter Confex'), vordert een verklaring voor recht dat gedaagde, een werknemer van Inter Confex, beschouwd moet worden als feitelijke beleidsbepaler in de zin van artikel 2:248 lid 7 BW en naast de bestuurder van Inter Confex hoofdelijk aansprakelijk is voor het boedeltekort, primair op grond van artikel 2:248 BW en subsidiair op grond van artikel 6:162 BW. De rechtbank is van oordeel dat gedaagde niet kan worden beschouwd als feitelijk beleidsbepaler in de zin van artikel 2:248 lid 7 BW, omdat zijn positie vergelijkbaar was met die van een vestigingsmanager; weliswaar is hij meer dan eens namens de vennootschap overeenkomsten aangegaan, maar denkbaar is dat dit in opdracht van de bestuurder is geweest. Ten aanzien van de subsidiaire grondslag oordeelt de rechtbank dat een deel van de door de curator gemaakte verwijten niet zijn komen vast te staan en op drie andere punten zijn nog nadere bewijsverrichtingen nodig zijn, waarbij te gelden heeft dat, indien op (één of meer van) de drie punten onrechtmatig handelen van gedaagde definitief komst vast te staan, uit de aard van dit handelen voortvloeit dat dit aan gedaagde toegerekend kan worden. 01-06-2016
- Rechtbank Limburg Eiser, een sponsor van een stichting die zich richt op de financiële ondersteuning van een volleybalvereniging, leent € 50.000 aan de stichting voor deelname aan een door een derde ('C') voorgestelde beleggings(constructie) die jaarlijks een rendement van 25 procent in het vooruitzicht stelt. De stichting verbindt zich tot een aflossing aan eiser van acht procent (van het restant) van de hoofdsom per jaar. De stichting stelt te zijn opgelicht en komt haar aflossingsverplichtingen jegens eiser niet na. In het onderhavige geding vordert eiser schadevergoeding van het stichtingsbestuur, omdat hij als schuldeiser door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van zijn vorderingen is benadeeld. De rechtbank wijst de vordering af. Volgens de rechtbank is er geen causaal verband tussen de onrechtmatige gedraging en de schade en is er geen sprake van een voldoende ernstig persoonlijk verwijt. 01-06-2016
- Rechtbank Den Haag Vordering van eiser, Broadcast Newco Two B.V. ('BMT'), een crediteur van een ontbonden vennootschap ('X'), tegen gedaagden, de gewezen (middellijk) bestuurders van X, tot vergoeding van schade wegens het ontbreken van verhaalsmogelijkheden. X heeft voor de exploitatie van haar radiostation zendapparatuur gehuurd van BNT. Na het einde van de overeenkomst met BNT besloot X de activiteiten in een andere vennootschap van het concern onder te brengen en geen gebruik meer te maken van de diensten van BNT. Volgens BNT is daarmee slechts bedoeld haar verhaalsmogelijkheden te frustreren, waarvan haar bestuurders een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank wijst de vordering af. Volgens de rechtbank staat het in beginsel ter vrije bepaling van partijen om de activiteiten van X onder te brengen in een andere vennootschap, ook indien BNT’s vorderingen daardoor niet meer betaald kunnen worden, en is niet gebleken dat sprake is van frustratie van verhaalsmogelijkheden. 01-06-2016
- Rechtbank Amsterdam Vordering van eisers, een drietal investeerders, tegen gedaagden, de Stichting Bewaarder French Investment Project ('de Bewaarder') en haar bestuurders, tot voor recht verklaring dat gedaagden aansprakelijk zijn voor vergoeding van de door eisers geleden schade als gevolg van het verdwijnen van de door eisers ingelegde gelden. Eisers verwijten de bestuurders van de Bewaarder dat zij niet het toezicht hebben gehouden waartoe zij tegenover de participanten verplicht waren en dat zij niet hebben ingegrepen bij de betrokken vennootschappen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers onvoldoende duidelijk gemaakt wat de bestuurders exact zouden hebben kunnen doen ter voorkoming van het verdwijnen van de door de participanten ingelegde gelden en de vermindering van de waarde van de aangekochte huizen. De mogelijkheden en taken van de bestuurders waren volgens de rechtbank zeer beperkt, hetgeen inherent was aan de gekozen beleggingsstructuur zodat deze niet aan de bestuurders worden tegengeworpen. 01-06-2016
- Rechtbank Rotterdam In dit geding vordert HDI Gerling-Verzekeringen N.V. ('HDI') in de hoofdzaak in conventie onder meer een verklaring voor recht dat haar (gewezen) bestuurders, commissarissen en enkele vennootschappen aansprakelijk zijn voor de door haar geleden schade als gevolg van de overname van haar Arubaanse verzekeringsportefeuille, ongerechtvaardigde verrijking met betrekking tot een herverzekeringsconstructie, de verkoop van een woning aan de onderneming en het doen van onrechtmatige betalingen aan bestuurders en commissarissen. De rechtbank acht zich op grond van artikel 2 Rv bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen tegen de gedaagden die in Nederland hun woonplaats of gewone verblijfplaats hebben, en oordeelt dat er tussen deze vorderingen en de vorderingen tegen de andere gedaagden zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen. De rechtbank ziet aanleiding om een comparitie van partijen te gelasten. 25-05-2016
- Rechtbank Rotterdam De Stichting Gemeenschap Essalam Moskee ('SGEM') vordert vernietiging van bestuursbesluiten tot statutenwijziging van het bestuur van de Stichting Moskee Essalam ('de Stichting'). De rechtbank wijst het verweer dat SGEM niet-ontvankelijk is af, draagt SGEM op bewijs te leveren van haar stelling dat de bedoelde besluiten niet zijn genomen conform de vereisten voor geldigheid als vermeld in de statuten, en houdt in afwachting van bewijslevering iedere verdere beslissing aan. 25-05-2016
- Rechtbank Gelderland Eiser, de curator van een gefailleerde vennootschap, vordert onder meer van gedaagde, haar middellijk bestuurder, een verklaring voor recht dat de bestuurder haar taak als middellijk bestuurder van bedrijf onbehoorlijk heeft vervuld (art. 2:248 BW) en dat zij daarom aansprakelijk is voor het boedeltekort. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur, nu de bestuurder niet heeft ingegrepen toen zij waarnam dat sprake was van een ongebruikelijke goederenstroom binnen het bedrijf, terwijl gelet op de omvang van de onderneming van meet af aan duidelijk moet zijn geweest dat de vennootschap de bestelde goederen niet zou kunnen betalen, en voorts omdat zij de feitelijke bestuurder zijn gang heeft laten gaan. 25-05-2016
- Rechtbank Midden-Nederland Vordering van eiseres, een (trauma)chirurg, tot vernietiging van het besluit van de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde ('NVvH') houdende afwijzing van haar verzoek om te worden geregistreerd als lid van de Nederlandse Vereniging voor Traumachirurgie ('NVvT'). De rechtbank stelt voorop dat de vordering van eiseres niet beoordeeld moet worden aan de hand van de ‘onaanvaardbaarheidstoets’ van artikel 7:904 BW maar de redelijkheidstoets van artikel 2:8 BW. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres ten enenmale niet inzichtelijk gemaakt dat zij voldoet aan de vereisten voor registratie, heeft zij niet aangegeven dat zij nadere gegevens had kunnen en willen verstrekken, is het bestreden besluit voldoende gemotiveerd en kunnen haar verwijten omtrent de samenstelling van de bezwarencommissie en de tardieve beslissing haar niet baten, zodat haar vordering wordt afgewezen. 25-05-2016
- Rechtbank Den Haag Toko MC B.V. ('Toko') stelt de bestuurder en de toezichthouders van het gefailleerde theater Stichting MC persoonlijk aansprakelijk wegens het onrechtmatig afbreken van overnameonderhandelingen. Toko meent dat de bestuurder en de toezichthouders hebben bewerkstelligd dat Stichting MC haar contractuele verplichtingen jegens haar niet kon nakomen. De rechtbank wijst de vordering af, omdat Toko geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die kunnen leiden tot het oordeel dat Toko er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de overname door Stichting MC rond zou komen. 25-05-2016
- Rechtbank Gelderland Geschil tussen twee broers met betrekking tot hun aandeelhouderschap in een onderneming. In dit vonnis veroordeelt de rechtbank gedaagde tot het overnemen van de aandelen van eiser tegen betaling van de door de rechtbank bij eindvonnis na deskundigenadvies te bepalen prijs. 18-05-2016
- Rechtbank Noord-Holland Eiseres, Recreatiepark West Friesland ('het Recreatiepark'), vordert in dit geding op grond van een tweetal artikelen (6.3 en 6.4) uit haar reglement dat gedaagde, lid van het Recreatiepark, wordt veroordeeld tot het verhelpen van achterstallig onderhoud op zijn percelen. Gedaagde verweert zich met de stelling dat het reglement nietig is omdat het niet rechtsgeldig tot stand is gekomen vanwege het ontbreken van de vereiste meerderheid van de stemmen, en omdat het in strijd is met de statuten. Voorts stelt hij een tegenvordering in tot nietigverklaring van het reglement. De rechtbank is van oordeel dat het besluit tot vaststellen van artikel 6.3 nietig is op grond van artikel 2:14 BW, omdat het door de statuten vereiste aantal leden niet aanwezig was in de vergadering waarin het is genomen. Artikel 6.4, dat strekt tot het voorkomen van onevenredige hinder, acht de rechtbank evenwel niet in strijd met de statuten. De vordering en tegenvordering worden gedeeltelijk toegewezen. 02-03-2016