Naar boven ↑

Update

Nummer 14, 2016
Uitspraken van 19-09-2016 tot 17-10-2016
Redactie: prof. mr. E.C.H.J. Lokin, mr. drs. K.H. Boonzaaijer en mr. E.H. Leemreis.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe OR Update aan.

Rechtspraak

Hierbij de nieuwsbrief met daarin een korte weergave van de recente ondernemingsrechtelijke uitspraken. Vanwege omstandigheden is deze nieuwsbrief later dan gebruikelijk verstuurd. Ik bied daarvoor mijn oprechte excuses aan.

Ga naar onze website (www.or-updates.nl) of klik op een or-nummer om de hele samenvatting te lezen of om gebruik te maken van onze zoekmachine om te zoeken op artikelnummer, onderwerp, advocaat, rechter en nog veel meer!

In het bijzonder wijs ik u graag op de volgende uitspraken.

Hoge Raad

A-G Timmerman concludeert tot vernietiging Meavita
In OR 2016-0233 concludeert A-G Timmerman tot vernietiging in twee cassatieberoepen tegen de beschikking van de OK waarin wanbeleid bij het (voormalige) thuiszorgconcern Meavita is vastgesteld. A-G Timmerman komt tot de slotsom dat van het wijzen van een vonnis pas sprake is wanneer de rechter de uiteindelijke tekst van het vonnis heeft vastgesteld, en dat in het geval van een meervoudige kamer alle rechters zich met deze tekst dienen te hebben verenigd. Volgens A-G Timmerman kan redelijkerwijs worden uitgesloten dat dit in de onderhavige zaak is gebeurd, zodat de beschikking niet op 6 juni 2014 kan zijn 'gegeven', zoals de beschikking vermeldt, aangezien gelet op de brieven van de secretaris van de OK ervan moet worden uitgegaan dat de tekst van de beschikking pas op een na 1 mei 2015 gelegen datum, derhalve nadat de voorzitter was gedefungeerd, definitief is vastgesteld. Dat leidt naar het oordeel van A-G Timmerman tot nietigheid van de beschikking. De toewijzing door de OK van het verzoek van een ander dan de rechtspersoon tot verhaal van enquêtekosten geeft volgens A-G Timmerman geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De overige klachten met betrekking tot het kostenverhaal acht A-G Timmerman wel gegrond. Volgens hem is niet begrijpelijk waarom de OK, nu deze oordeelt dat uit het onderzoek volgt dat voor een deel van het Meavita-concern geen wanbeleid vastgesteld kan worden, geoordeeld heeft dat niettemin alle onderzoekskosten op een aantal functionarissen van dat concern moeten kunnen worden verhaald. Voorts is A-G Timmerman van oordeel dat de OK het functioneren van de individuele bestuurders en commissarissen had moeten beoordelen, omdat ook in het kader van de toepassing van artikel 2:354 BW geldt dat verantwoordelijkheid voor onjuist beleid niet zonder meer tot uiteenlopende vormen van aansprakelijkheid kan leiden, en de belangrijkste van de door de OK toe te passen maatstaven gelegen is in het vaststellen van individuele verwijtbaarheid van de aangesproken functionaris aan het door de OK vastgestelde onjuiste beleid.

Hoge Raad inzake bestuurdersaansprakelijkheid op grond van artikel 2:248 en 2:11 BW
In OR 2016-0231 hebben de moedermaatschappij van de gefailleerde vennootschap Het Zorgbureau Twente B.V. (‘HZT’), Zorgbureau Holding B.V (‘ZBH’), alsmede ZBH’s bestuurders TT B.V. (‘TT’) en Quest B.V. (‘Quest’) en de bestuurders van TT en Quest cassatie ingesteld tegen ’s hofs bekrachtiging van de toewijzing door de rechtbank van de vordering van de curator van HZT tot betaling van het boedeltekort wegens kennelijk onbehoorlijke taakvervulling. De Hoge Raad doet de in cassatie aangevoerde klachten af met toepassing van artikel 81 lid 1 RO.

Hoge Raad inzake het ontslag van een bestuurder van een stichting
In OR 2016-0230 komt de levenspartner van Roger Lips in cassatie op tegen ’s hofs bekrachtiging van de beschikking van de rechtbank, waarin is toegewezen het verzoek van de curatoren in het faillissement van Roger Lips, tot ontslag van verzoekster als bestuurder van de Stichting Administratiekantoor Castle Capital (‘Castle Capital’), en tot benoeming van een andere bestuurder. In cassatie klaagt verzoekster dat het hof ten onrechte heeft aangenomen dat zij niet tegen de benoeming van de nieuwe bestuurder heeft gegriefd. De Hoge Raad acht deze klacht gegrond.

Post M&A litigation bij de Hoge Raad
In OR 2016-0229 wordt in cassatie geklaagd over de uitleg van een achterstellingsovereenkomst. De Hoge Raad acht deze klachten gegrond. Volgens de Hoge Raad is het Gemeenschappelijk Hof niet ingegaan op het betoog van verzoeker dat de door hem aangevoerde feiten en omstandigheden verklaren waarom hij met de voor hem op zichzelf zeer nadelige voorwaarden van de aandelenoverdracht heeft ingestemd, en evenmin afdoende gerespondeerd op hetgeen verzoeker over zijn rol bij het sluiten van de SPA heeft aangevoerd. Voorts is de Hoge Raad van oordeel dat zonder nadere motivering niet valt in te zien dat de omstandigheid dat verzoeker mogelijk een eigen belang of baat had bij nakoming van de SPA relevant is bij de beantwoording van de vraag of verzoeker de achterstellingsovereenkomst heeft geschonden.

Hof

De positie van een verhuurder na splitsing van de vennootschap
In OR 2016-0228 vordert Stichting Alri van Coltex B.V. en Forecast Huur B.V. wijziging van de tussen Alri en Coltex gesloten huurovereenkomst (art. 2:334r BW). Als gevolg van de splitsing van oorspronkelijk huurder Coltex in zeven vennootschappen, waarbij Coltex is blijven voortbestaan, zijn delen van het vermogen van Coltex onder algemene titel overgedragen aan verschillende verkrijgende vennootschappen, waaronder Forecast Huur, en heeft laatstgenoemde de huurverplichtingen van Coltex overgenomen. Alri meent dat zij daardoor in een nadeliger positie is geraakt, omdat Coltex meer verhaal bood dan Forecast Huur, de beleggingswaarde van het gehuurde is gedaald en onzeker is of Forecast een herstelverplichting kan nakomen. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. Het hof heeft het vonnis bekrachtigd, daartoe overwegende dat Coltex vóór de splitsing verlies leed, zodat de beperkte financiële armslag van Forecast Huur niet zonder meer meebrengt dat de (verhaals)positie van Alri als gevolg van de splitsing zodanig is verslechterd dat dit wijziging van de huurovereenkomst rechtvaardigt, de wijziging van de beleggingswaarde van het pand niet een omstandigheid is die noopt tot wijziging, en Alri aanvullende zekerheden had moeten bedingen en dit niet alsnog via wijziging kan bewerkstelligen.

De positie van schuldeisers na een fusie en vervolgens een splitsing
In OR 2016-0225 is de vennootschap als gevolg van een fusie opgehouden te bestaan. De verkrijgende vennootschap inzake de fusie is vervolgens gesplitst in drie verkrijgende rechtspersonen. Appellanten stellen dat het voor hen onduidelijk is op wie zij de door hen gestelde vordering moeten verhalen. Voorts stellen appellanten dat ze geen zekerheid hebben dat de verkrijgende vennootschap voldoende waarborgen biedt voor verhaal, en dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld om in verzet te komen tegen de splitsing (art. 2:334l lid 1 BW). Volgens het hof worden appellanten niet benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden, nu zij op grond van artikel 2:334f BW, dat bepaalt dat de verkrijgende rechtspersoon aansprakelijk is voor de nakoming van verbintenissen van de gesplitste rechtspersoon ten tijde van de splitsing, zich ook kunnen verhalen op de andere twee verkrijgende vennootschappen. Daarnaast stelt het hof vast dat aannemelijk is dat appellanten de vordering in eerste instantie dienen te verhalen op een van de drie vennootschappen welke door het hof wordt aangewezen.

Bestuurdersaansprakelijkheid afgewezen: bewustzijn dat de vennootschap geen verhaal zou bieden is onvoldoende gesteld
In OR 2016-0227 vordert Bendie c.s. van de bestuurders van de failliete vennootschap ADT terugbetaling van de aan ADT in het kader van de aankoop van twee scheepsmotoren gedane aanbetalingen. Bendie c.s. stelt dat geïntimeerden haar hebben aangezet tot het doen van deze aanbetalingen door haar maandenlang in strijd met de waarheid te hebben voorgehouden dat de motoren zouden zijn besteld en dat levering zou volgen. Het hof wijst de vorderingen af, omdat geïntimeerden weliswaar niet helemaal zorgvuldig hebben gehandeld, maar dat voor een ernstig verwijt eerst ruimte is als geïntimeerden zich ten tijde van het handelen (het aandringen op aanbetaling) of nalaten (het weigeren de aanbetalingen terug te betalen) bewust moeten zijn geweest dat ADT geen verhaal zou bieden, hetgeen onvoldoende door Bendie c.s. is onderbouwd.

Vordering curator tot bestuurdersaansprakelijkheid afgewezen
In OR 2016-0226 heeft de curator van de gefailleerde vennootschap Westland B.V. diverse vorderingen ingesteld tegen geïntimeerden, haar gewezen (middellijk) bestuurders, onder meer op grond van bestuurdersaansprakelijkheid, pauliana en onrechtmatige daad. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de toekenning van een managementfee aan zustermaatschappij ’s-Gravenzande B.V. paulianeus was en door de curator met recht is vernietigd. Omdat de schuld die daardoor in rekening-courant nog bestond door verrekening teniet is gegaan en alle overige bezwaren van de curator tegen het vonnis van de rechtbank ongegrond zijn bevonden, wordt het vonnis van de rechtbank evenwel per saldo bekrachtigd.

Rechtbank

Bestuurdersaansprakelijkheid ex artikel 2:248 BW toegewezen; Paardenvleesaffaire moet aangemerkt worden als onbehoorlijk bestuur
In OR 2016-0244 vordert de curator van de gewezen bestuurder en middellijk bestuurder van de gefailleerde vennootschap (‘de vennootschap’) betaling van het boedeltekort. De vennootschap exploiteerde een vleesverwerkingsbedrijf dat in 2013 landelijke bekendheid kreeg nadat een afnemer DNA van paardenvlees in een partij rundvleessnippers had aangetroffen. Door de bestuursrechtelijke maatregelen die daarop volgden werd de productie van de vennootschap feitelijk stilgelegd. De vennootschap is vervolgens op verzoek van twee werknemers failliet verklaard. De rechtbank oordeelt dat deze 'Paardenvleesaffaire' moet worden aangemerkt als kennelijk onbehoorlijk bestuur omdat Europese voorschriften bewust zijn overtreden en gedaagden hadden moeten begrijpen dat de gevolgen voor de onderneming bij ontdekking desastreus zouden zijn, alsmede dat aannemelijk is dat deze affaire een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest.

Bestuurdersaansprakelijkheid ex artikel 2:248 BW toegewezen; bestuurder kan zich er niet op beroepen dat er sprake is van een onbelangrijk verzuim nu geen schuldeiser gedupeerd is door de te late deponering van de jaarrekening
In OR 2016-0243 vordert de curator van de gewezen bestuurder van de gefailleerde vennootschap betaling van het bedoeltekort wegens het niet-tijdig openbaar maken van de jaarrekening. De bestuurder bestrijdt niet dat er éénmaal sprake is geweest van een termijnoverschrijding met twee maanden, maar stelt zich op het standpunt dat de vennootschap in het desbetreffende jaar geen activiteiten meer ontplooide, zodat geen enkele crediteur daardoor kan zijn benadeeld. De rechtbank overweegt dat de termijnoverschrijding niet kan worden aangemerkt als een onbelangrijk verzuim, omdat ook als het belang bij openbaarmaking in het gegeven geval betrekkelijk is, de niet-tijdige openbaarmaking van de jaarrekening op zichzelf wijst op een onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur.

Bestuurdersaansprakelijkheid toegewezen wegens niet voldoen lening; frustratie van verhaal door eenzelfde vennootschap op te richten en alle inkomsten daarin te laten stromen
In OR 2016-0242 vormde Stad en Land B.V. samen met een door gedaagde 1 bestuurde besloten vennootschap (‘gedaagde 2’) een vennootschap onder firma. In het kader van de afwikkeling van de opzegging door andere vennoten is met behulp van mediation een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin partijen zijn overeengekomen dat Stad en Land een lening van € 85.000 aan gedaagde 2 verstrekt. Laatstgenoemde is thans evenwel niet meer in staat om de lening af te lossen. Eiseres vordert primair nakoming van de overeenkomst en schadevergoeding wegens onrechtmatige daad. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van frustratie van betaling en verhaal omdat gedaagde 1 een nieuwe eenmanszaak heeft opgericht, die dezelfde werkzaamheden verricht als gedaagde 2 en waarin alle inkomsten terecht zijn gekomen. De rechtbank concludeert dat gedaagde 1 als bestuurder een ernstig persoonlijk verwijt valt te maken en onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiseres, waardoor hij aansprakelijk is voor de schade die Stad en Land heeft geleden.

Bestuurdersaansprakelijkheid ex artikel 2:248 BW toegewezen; bestuurders hebben crediteuren opzettelijk benadeeld en vervolgens faillissement aangevraagd
In OR 2016-0239 vordert de curator van een gefailleerde vennootschap (‘X’) van haar gewezen (middellijk) bestuurders en moedermaatschappij betaling van het boedeltekort en de faillissementskosten. Gedaagden hebben activa overgeheveld van X naar een andere dochtermaatschappij (‘Y’), het krediet van X bij de Rabobank afgelost teneinde Y te kunnen verkopen en vervolgens het faillissement van X aangevraagd. De rechtbank oordeelt dat gedaagden de bedoeling hadden vermogen aan X te onttrekken en aan zichzelf ten goede te laten komen in plaats van aan de schuldeisers van X, welke benadelingshandeling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Voorts hebben gedaagden naar het oordeel van de rechtbank gefingeerd dat de overdracht van activa ruim vóór de faillissementsaanvraag plaatsvond, en met deze valsheid in geschrifte hun boekhoudplicht geschonden. Hieruit volgt volgens de rechtbank dat het faillissement van X uiteindelijk alleen is aangevraagd om te kunnen bewerkstelligen dat Y kon worden verkocht. De slotsom is dat gedaagden als gewezen bestuur van X hun taak kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld, waarbij aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement.

Bestuurdersaansprakelijkheid toegewezen wegens tevens bestuurder zijn bij een concurrerende vennootschap
In OR 2016-0236 vordert gedaagde in reconventie dat voor recht wordt verklaard dat eiseres in conventie, haar gewezen bestuurder en aandeelhoudster, onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, alsmede dat zij wordt veroordeeld tot schadevergoeding. Gedaagde verwijt eiseres onder meer gedurende haar bestuurder- en aandeelhouderschap ook bestuurder en aandeelhouder te zijn geweest van een sterk concurrerende vennootschap en de bij gedaagde opgedane kennis ten behoeve van die vennootschap te hebben gebruikt. De kantonrechter oordeelt dat eiseres een ernstig verwijt kan worden gemaakt onder meer door het laten prevaleren van eigen (zakelijke) belangen boven die van gedaagde. De reconventionele vorderingen worden toegewezen.

Bestuurdersaansprakelijkheid toegewezen wegens onjuiste en onvolledige aangiften loonbelasting
In OR 2016-0235 vordert de curator van een gefailleerde vennootschap van haar gewezen bestuurder betaling van het boedeltekort. De rechtbank is van oordeel dat door het indienen van onjuiste en onvolledige aangiften loonbelasting er naheffingen zijn opgelegd die de onderneming niet kon voldoen, als gevolg waarvan de Belastingdienst het faillissement aanvroeg. De bestuurder is volgens de rechtbank aansprakelijk voor het tekort dat is ontstaan door onbehoorlijk bestuur.

Bestuursaansprakelijkheid toegewezen
In OR 2016-0234 vordert de curator verklaringen voor recht dat de gewezen bestuurder van de failliete vennootschappen Wensholt B.V. alsmede de bestuurder van Wensholt, gedaagde 2, zich schuldig hebben gemaakt aan misbruik van faillissementsrecht, (kennelijk) onbehoorlijk bestuur en onrechtmatig handelen. De curator stelt dat zij de faillieten hebben ontdaan van actief, hebben gevuld met passief en bewust hebben gefailleerd om zich van het overtollige personeel te ontdoen. De rechtbank heeft de vorderingen toegewezen.

Bestuurdersaansprakelijkheid ex artikel 2:248 BW afgewezen; geen sprake bewijsvermoeden
In OR 2016-0245 vordert de curator van een gefailleerde vennootschap voor recht te verklaren dat haar gewezen middellijk bestuurder aansprakelijk is voor het boedeltekort wegens schending van de boekhoudplicht (het ontbreken van voorraadadministratie) en van de publicatieplicht (waardering van de activa tegen going-concern-waarde), alsmede wegens onrechtmatige daad (het nalaten om verliezen te beperken). De rechtbank wijst de vorderingen af. Volgens de rechtbank heeft de curator niet gesteld dat de kwartaaloverzichten boekhoudkundig onjuist waren en de voorraden in werkelijkheid aanmerkelijk meer of minder waard waren, bestond er geen aanleiding om uit te gaan van de vereffeningswaarde en heeft de gewezen bestuurder wel degelijk maatregelen getroffen om de voortdurende verliezen te beperken.

Bestuurdersaansprakelijkheid ex artikel 2:248 BW afgewezen: het bewijsvermoeden is door de bestuurder weerlegd
In OR 2016-0241 vordert de curator aansprakelijkheid van de gewezen bestuurder van een gefailleerde vennootschap. Bij tussenvonnis is de gewezen bestuurder in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren tegen het vermoeden dat zijn kennelijk onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement. Hij stelt dat het faillissement is veroorzaakt door het intrekken van de exploitatievergunning van het door de vennootschap geëxploiteerde café. In het onderhavige eindvonnis oordeelt de rechtbank op basis van de stukken en getuigenverklaringen dat het café zonder exploitatievergunning en na bezwaar tegen intrekking van die vergunning geen enkel bestaansrecht meer had, zodat een faillissement onafwendbaar was, en dat de gewezen bestuurder voldoende heeft ondernomen om te voorkomen dat de gemeente de vergunning zou intrekken, waarmee het op de curator rustende bewijsrisico herleeft. Nu gedaagde geen verwijt treft en de curator geen feiten en omstandigheden heeft gesteld ter onderbouwing van zijn vordering, komt de rechtbank niet toe aan nadere bewijslevering door de curator. De vordering wordt afgewezen.

Bestuursaansprakelijkheid ex artikel 2:248 BW afgewezen; geen belangrijke oorzaak
In OR 2016-0237 vordert de curator van een gefailleerd softwarebedrijf tegen diens gewezen bestuurder aansprakelijkheid van de bestuurder op grond van artikel 2:248 BW. Bij een tweede tussenvonnis wordt de curator opgedragen te bewijzen dat kennelijk onbehoorlijke taakvervulling van gedaagde (mede) een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest. De rechtbank overweegt in het onderhavige eindvonnis dat gesteld noch gebleken is dat het faillissement kon worden afgewend indien gedaagde zijn taak niet onbehoorlijk had vervuld, zodat de curator niet is geslaagd in zijn bewijsopdracht en zijn vorderingen moeten worden afgewezen.

Commanditaire vennootschap aansprakelijk vanwege bemoeienis
In OR 2016-0246 wordt een commanditair vennoot aansprakelijk gehouden in verband met bemoeienis met het beleid van de commanditaire vennootschap (CV) en externe contacten in dat verband.

Geen nietig of vernietigbaar besluit tot opzegging lidmaatschap vereniging
In OR 2016-240 vordert een gewezen lid van Fietscrossvereniging D.V.O. (‘DVO’), een verklaring voor recht dat het besluit tot beëindiging van zijn lidmaatschap nietig, vernietigbaar en/of onrechtmatig is en dat DVO door de opzegging onrechtmatig heeft gehandeld, alsmede veroordeling van DVO om hem weer toe te laten tot de faciliteiten van DVO en tot schadevergoeding. De rechtbank wijst de vorderingen af. Daartoe overweegt de rechtbank dat het beëindigingsbesluit is genomen door een bestuur dat voldeed aan de statutair voorgeschreven minimale omvang, aangezien moet worden uitgegaan van de uit de openbare registers blijkende uitschrijvingen. Voorts wordt overwogen dat het gegeven dat geen algemene ledenvergadering is uitgeschreven het besluit niet nietig of vernietigbaar maakt, omdat eiser niet meer heeft aangedrongen op een ledenvergadering. Nu de verhoudingen binnen de relatief kleine vereniging zijn verstoord in die mate dat eiser zelf geen vertrouwen meer had in het oordeel van de meerderheid van de leden met betrekking tot continuering van zijn lidmaatschap, is het naar het oordeel van de rechtbank niet (evident) onredelijk of onbillijk dat het bestuur besluit het lidmaatschap van het individuele lid te beëindigen.

Geen nietig of vernietigbaar besluit tot ontzetting uit de coöperatie
In OR 2016-0238 vordert een maatschap die een melkveehouderij exploiteert (‘De Maatschap’) en gewezen lid is van gedaagde, Coöperatie Noorderlandmelk U.A. (‘De Coöperatie’) betaling van achterstallig melkgeld en winstuitkering, alsmede een verklaring voor recht dat het besluit van De Coöperatie tot ontzetting uit het lidmaatschap met oplegging van sancties nietig dan wel vernietigbaar is. De rechtbank wijst de vorderingen af.

Schorsing bestuurder van een commanditaire vennootschap (Vzr.)
In OR 2016-0221 vorderen de commanditaire vennoten van Pharma Slovakia C.V. (‘Pharma Slovakia’) in kort geding een voorziening die ertoe strekt dat de beherend vennoot van Pharma Slovakia, MEI Beheer B.V. (‘MEI Beheer’), met onmiddellijke ingang wordt vervangen/geschorst wegens onbehoorlijk bestuur. De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen. Het hof acht aannemelijk dat MEI Beheer zich heeft schuldig gemaakt aan onbehoorlijk bestuur en dat de belangen van een substantieel aantal van de commanditaire vennoten daardoor zijn geschaad, onder meer omdat Pharma Slovakia heeft nagelaten haar werkzaamheden met inachtneming van een met de participanten overeengekomen memorandum te verrichten en MEI Beheer en haar bestuurder in vergaande mate niet de vereiste transparantie hebben betracht.

Ondernemingskamer

Uitkoopvordering Ten Cate: controle door de notaris
In OR 2016-0222 vorderen Tennessee Acquisition B.V. ('Tennessee Acquisition’) en Koninklijke Ten Cate N.V. (‘Ten Cate’) uitkoop van de minderheidsaandeelhouders van Ten Cate. Nu tegen gedaagden verstek is verleend onderzoekt de OK op grond van artikel 2:359c lid 5 BW ambtshalve of voldaan is aan de voor uitkoop gestelde vereisten. De OK overweegt dat zij in uitkoopprocedures in de regel een verklaring van een notaris of een registeraccountant verlangt inhoudende dat uit door hem verricht onderzoek blijkt dat de uitkoper voldoet aan het kapitaalsvereiste (en voor zover van toepassing het stemrechtsvereiste), en dat uit deze verklaring moet blijken in hoeverre de gebruikte informatie is gecontroleerd en op welke wijze de opsteller van de verklaring tot zijn conclusie is gekomen, aangezien de OK zelf niet in staat is de authenticiteit van deze gegevens te verifiëren. Volgens de OK blijkt uit de door Tennessee Acquisition c.s. overgelegde notariële verklaring niet of de notaris de gebruikte gegevens heeft gecontroleerd en op welke wijze. Tennessee Acquisition c.s. worden daarom in de gelegenheid gesteld een nieuwe verklaring in het geding te brengen.

OK verwerpt de bezwaren tegen de aangestelde deskundigen inzake SNS
In OR 2016-0223 gaat de OK in op bezwaren die zijn aangetekend tegen de deskundigen die zijn benoemd inzake SNS. Volgens de OK is er geen sprake van een naar objectieve maatstaven gerechtvaardigde schijn van partijdigheid die noopt tot ontheffing van de deskundigen. Met betrekking tot de deskundige dr. H. Oosterhout overweegt de OK onder meer dat hij weliswaar betrokken is geweest bij waarderingen van onderdelen van SNS Reaal, maar dat er geen andere vergelijkbare deskundige is bereid gevonden benoeming te aanvaarden. Ten aanzien van mr. E.M. Jansen Schoonhoven, werkzaam bij NIBC Bank, overweegt de OK onder meer dat, hoewel NIBC Bank SNS Securities twee jaar na de nationalisatie van SNS heeft aangekocht, NIBC Bank geen belang heeft bij de uitkomst van de procedure.

Rest mij nog u een bijzonder goede dag toe te wensen.

Met vriendelijke groet,

Emmanuel Lokin
Hoofdredacteur OR Updates

Hoge Raad

Hof

Rechtbank

Antillen

Uitspraken zonder ECLI