Naar boven ↑

Update

Nummer 19, 2016
Uitspraken van 19-11-2016 tot 25-11-2016
Redactie: prof. mr. E.C.H.J. Lokin, mr. drs. K.H. Boonzaaijer en mr. E.H. Leemreis.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe OR Update aan.

Rechtspraak

Hierbij de nieuwsbrief met daarin een korte weergave van de recente ondernemingsrechtelijke uitspraken.

Ga naar onze website (www.or-updates.nl) of klik op een or-nummer om de hele samenvatting te lezen of om gebruik te maken van onze zoekmachine om te zoeken op artikelnummer, onderwerp, advocaat, rechter en nog veel meer!

In het bijzonder wijs ik u graag op de volgende uitspraken.

Hoge Raad

Rechtsverwerking in het enquêterecht en vernietiging van besluiten na de vervaltermijn
In OR 2016-0291 oordeelt de Hoge Raad dat voor het aannemen van rechtsverwerking met betrekking tot het verzoek om een enquête te gelasten enkel tijdsverloop onvoldoende is. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden. Verder bevestigt de Hoge Raad dat de in de Slotervaartbeschikking geformuleerde regel ook geldt ten aanzien van de kapitaalseis van artikel 2:272 Burgerlijk Wetboek Curaçao (‘BWC’) die vergelijkbaar is met artikel 2:346 lid 1 sub b BW. De Hoge Raad merkt daarbij op dat deze regel niet slechts geldt indien het enquêteverzoek ‘binnen een redelijke termijn’ of ‘met bekwame spoed’ is ingediend, nu een zodanige inperking niet past bij de (in de Slotervaartbeschikking omschreven) ratio van de regel. Ook oordeelt de Hoge Raad dat het verstrijken van de vervaltermijn van zes maanden tot vernietiging van een besluit (ex art. 2:21 BWC, vergelijkbaar met de termijn van één maand van art. 2:15 BW) niet in de weg staat aan de mogelijkheid om dit besluit, na verloop van die vervaltermijn, in een enquêteprocedure te vernietigen.

Bestuurdersaansprakelijkheid: ondanks dat een handeling 'technisch' kan worden aangemerkt als deponering in de zin van artikel 2:394 BW is toch niet voldaan aan de publicatieverplichting
In OR 2016-0292 doet de Hoge Raad de zaak af op grond van artikel 81 lid 1 RO. Een bestuurder wordt aansprakelijk gesteld op grond van artikel 2:248 BW. Het bestuur heeft niet voldaan aan de administratie- en publicatieplicht, onder meer omdat de aan de KvK gestuurde stukken onvolledig waren. Het hof had op grond daarvan geoordeeld dat er geen sprake was van een tijdige deponering en openbaarmaking van de jaarrekening in de zin van artikel 2:394 BW. A-G de Bock deelde het oordeel van het hof. In alle redelijkheid kan volgens haar niet worden volgehouden dat het bestuur van een rechtspersoon dat heeft moeten begrijpen dat de door hen verrichte handeling – hoewel technisch aan te merken als ‘deponering’ in de zin van artikel 2:394 BW – niet tot openbaarmaking van de jaarrekening in de zin van artikel 2:394 BW heeft geleid, wél zou hebben voldaan aan de publicatieverplichting uit datzelfde artikel.

Procesrechtelijke perikelen na benoeming van een deskundige in een uittreedprocedure
In OR 2016-0293 komt een uittredingsprocedure aan bod. De rechtbank heeft bij vonnis van 25 maart 2015 een deskundigenonderzoek bevolen ter beantwoording van een drietal vragen en een deskundige benoemd. De OK acht eisers die hoger beroep instellen tegen de benoeming van de deskundige niet-ontvankelijk. Het cassatieberoep tegen de niet-ontvankelijkverklaring door de OK van het hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank om een deskundige te benoemen is niet-ontvankelijk, omdat het om een tussenvonnis respectievelijk tussenarrest ging, en beroep in cassatie slechts tegelijk met het eindarrest kan worden ingesteld. Ook nadat is beslist dat artikel 80a RO niet voor toepassing in aanmerking komt, kan de Hoge Raad eiser/verzoeker niet-ontvankelijk verklaren. Er vindt geen doorbreking plaats van het rechtsmiddelenverbod.

Hof

Bestuurdersaansprakelijkheid inzake niet voldoen maandelijkse termijnen leaseovereenkomst afgewezen
In OR 2016-0289 is de gewezen bestuurder van de lessee niet persoonlijk aansprakelijk wegens het onbetaald laten van de maandelijkse termijnen, verschuldigd uit hoofde van de financial leaseovereenkomsten ter zake van personenauto’s. Lessor heeft onvoldoende onderbouwd dat de bestuurder de auto’s op naam van de lessee heeft gekocht met het doel deze door een derde te laten doorverkopen en daarmee een privéschuld te voldoen, en wordt daarom tot het bewijs daarvan toegelaten.

Schadeberekening op grond van een abstracte bedrijfseconomische schadeberekening afgewezen
In OR 2016-0290 wordt schadebegroting op grond van de statuten van een coöperatie wegens uittreding gevorderd in een procedure na cassatie en verwijzing. Gekozen wordt voor een concrete benadering in plaats van een meer abstracte bedrijfseconomische schadeberekeningsmethodiek. De vermogenspositie voor opzegging van het lidmaatschap wordt vergeleken met de (hypothetische) vermogenspositie van niet-opzegging.

Ondernemingskamer

Machtiging tot het doen van mededelingen uit het onderzoeksverslag afgewezen
In OR 2016-0287 wordt het verzoek om een machtiging tot het doen van mededelingen uit het onderzoeksverslag aan derden (art. 2:353 lid 3 BW) in een nog aanhangig te maken bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure door de OK afgewezen. Het bestaan van een specifiek belang bij het doen van mededelingen uit het onderzoeksverslag is onvoldoende toegelicht. Het feit dat er parallellen te trekken zijn tussen het onderzoeksverslag en het handelen van de gewezen bestuurders is volgens de OK onvoldoende.

Uitkoop op grond van artikel 2:92c BW toegewezen
In OR 2016-0288 wordt ingegaan op de uitkoopprocedure inzake Grontmij N.V. De vordering van Sweco AB tot uitkoop van de minderheidsaandeelhouders in Grontmij N.V. na het openbaar bod wordt toegewezen, niet op de primair aangevoerde grond van artikel 2:359c BW omdat de vordering niet binnen drie maanden is ingesteld, maar op de subsidiair aangevoerde grond van artikel 2:92c BW.

Rechtbank

Aansprakelijkheid bestuurders en aandeelhouder vanwege dividenduitkering
In OR 2016-0294 worden de bestuurders en aandeelhouder persoonlijk aansprakelijk gesteld. Een onderneming met een hoge liquiditeitsbehoefte wordt via dividenduitkeringen ontdaan van alle reserves. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een kennelijk onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur wegens een dusdanige aantasting van de liquiditeit en solvabiliteit dat faillissement nagenoeg onafwendbaar was. Ook de aandeelhouder heeft volgens de rechtbank onrechtmatig gehandeld door hieraan medewerking te verlenen.

Rest mij nog u een bijzonder goede dag toe te wensen.

Met vriendelijke groet,

Emmanuel Lokin
Hoofdredacteur OR Updates

Hoge Raad

Hof

Rechtbank