Naar boven ↑

Update

Nummer 10, 2019
Uitspraken van 01-10-2019 tot 31-10-2019
Redactie: prof. mr. E.C.H.J. Lokin, mr. drs. K.H. Boonzaaijer en mr. E.H. Leemreis.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe OR Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.

Rechtspraak

Hierbij de nieuwsbrief met daarin een korte weergave van de recent verschenen ondernemingsrechtelijke uitspraken.

Ga naar onze website (www.or-updates.nl) of klik op een or-nummer om de hele samenvatting te lezen. Daar kunt u ook gebruikmaken van onze zoekmachine om te zoeken op artikelnummer, onderwerp, advocaat, rechter en nog veel meer!

In het bijzonder wijs ik u graag op de volgende uitspraken.

Hoge Raad

Bestuurdersaansprakelijkheid wegens aanvragen faillissement in strijd met artikel 2:246 BW
In OR 2019-0126 overweegt de Hoge Raad dat het aanvragen van het faillissement in strijd met artikel 2:246 BW onder omstandigheden kan leiden tot aansprakelijkheid van de bestuurder op grond van artikel 2:248 lid 1 BW. Daarvoor is dan wel vereist dat de belangen van de schuldeisers zijn geschaad en dat de bestuurder hiervan op de hoogte was of had behoren te zijn.

Eigen statuut van de kerk prevaleert boven dwingend recht van Boek 7.10 BW
In OR 2019-0128 overweegt de Hoge Raad dat uit artikel 2:2 lid 2 BW volgt dat het eigen statuut alleen geldt voor zover dit niet in strijd is met de wet. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat het begrip ‘wet’ in deze bepaling verwijst naar bepalingen van fundamentele aard of ‘sterk dwingend recht’, waarbij is gedacht aan ‘zeer zwaarwegende dwingendrechtelijke bepalingen’. Gelet op het voorgaande brengt de in artikel 2:2 lid 2 BW vervatte inrichtingsvrijheid mee dat een kerkgenootschap de rechtsverhouding tot een geestelijk ambtsdrager in zijn statuut in beginsel naar eigen inzicht kan vormgeven. Daarbij is afwijking van dwingend recht mogelijk, tenzij dat recht een belang van zo fundamentele aard beschermt dat afwijking van dat dwingend recht in de omstandigheden van het geval, ondanks de aan kerkgenootschappen toekomende inrichtingsvrijheid, niet kan worden aanvaard. Nu in het statuut onmiskenbaar is beoogd de toepasselijkheid van de bepalingen van titel 10 van Boek 7 BW op die verhouding uit te sluiten, oordeelt de Hoge Raad, dat het eigen statuut prevaleert boven het dwingend recht van Boek 7.10 BW.

Hoge Raad doet de zaak af met toepassing van artikel 81 RO
In OR 2019-0124 speelt een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het hof heeft de vorderingen van de curatoren in het persoonlijk faillissement van de oprichter van RSA en andere vennootschappen, waaronder appellanten, tot inzage in de boeken van RSA, het verbieden van RSA om vermogen te vervreemden en het toestaan van een bestuurswissel bij RSA toegewezen. De Hoge Raad doet het cassatieberoep af met toepassing van artikel 81 lid 1 RO.

Hof

Misbruik van aandeelhoudersbevoegdheden
In OR 2019-0118 speelt het misbruik maken van aandeelhoudersbevoegdheden een rol. Wanneer Zoon aandelen moet overdragen aan Vader en Dochter, wijzigt hij vlak voor overdracht de statuten en benoemt hij zichzelf tot (mede)bestuurder. In kort geding in eerste aanleg worden de vorderen van Vader en Dochter toegewezen, namelijk dat Zoon (i) mee moet werken aan de totstandkoming van een aandeelhoudersbesluit tot herroeping van eerder genomen besluiten; (ii) ieder feitelijk of rechtsgevolg dat hij aan de te herroepen besluiten heeft gegeven op eigen kosten ongedaan moet maken; en (iii) verboden wordt zich tegenover derden uit te geven als vertegenwoordigingsbevoegde van de vennootschap. Ook het hof stelt dat Zoon misbruik heeft gemaakt van zijn positie als aandeelhouder en wijst bijna alle vorderingen toe. De vordering tot overdracht van 25% van de aandelen van de vennootschap aan de vennootschap ten titel van beheer, acht het hof niet toewijsbaar omdat voor een dergelijke overdracht de medewerking van de vennootschap is vereist, en zij in deze procedure geen partij is.

Bestuurdersaansprakelijkheid afgewezen vanwege uitblijven nieuwe schade ondanks beloften
In OR 2019-0121 wordt een bestuurder aansprakelijk gesteld tot vergoeding van de schade voor een in de vaststellingsovereenkomst opgenomen verplichting wegens onrechtmatig handelen. De vordering wordt door de rechtbank en het hof afgewezen. Weliswaar wist of behoorde de bestuurder te begrijpen dat, op het moment van het aangaan van de vaststellingsovereenkomst, de vennootschap de verplichting daaronder niet zou kunnen nakomen, maar voor persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder is eveneens vereist dat deze wist of behoorde te begrijpen dat de schuldeiser als gevolg van zijn handelen schade zou lijden. Dat de bestuurder in het kader van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst onjuiste informatie heeft verstrekt c.q. de niet-nakoming van de vaststellingsovereenkomst, brengt echter niet mee dat eiser de schade heeft geleden. Het feit dat betaling is uitgebleven, heeft eiser niet in een slechtere positie gebracht dan de positie waarin zij vóór het aangaan van de vaststellingsovereenkomst al verkeerde.

Bestuurdersaansprakelijkheid afgewezen
In OR 2019-0122 stellen opdrachtgevers tot woningbouw een bestuurder aansprakelijk van een failliete vennootschap voor schade vanwege het niet opleveren van de woning ondanks een eerder overeengekomen minnelijke regeling. Het hof neemt bij zijn oordeel het moment van aangaan van de minnelijke regeling als peilmoment en oordeelt dat de Bestuurder op dat moment niet wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat Bouwarch niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen of geen verhaal zou bieden voor de geleden schade. Met het feit dat uit de faillissementsverslagen een beeld van financiële tegenslagen naar voren komt, is niet gegeven dat Bouwarch niet in staat zou zijn de bouwactiviteiten te voltooien, te meer nu het daarvoor geen liquide middelen nodig had. Het hof oordeelt, evenals de rechtbank, dat de bestuurder geen persoonlijk ernstig verwijt treft.

Bestuurdersaansprakelijkheid ex artikel 2:248 BW afgewezen
In OR 2019-0131 wordt bestuurdersaansprakelijkheid in faillissement afgewezen. De curator beroept zich tevergeefs op artikel 2:248 BW. Het hof overweegt dat de curator een groot aantal stukken en tekstpassages heeft overgelegd zonder aan te geven waarom en hoe daaruit zou kunnen blijken dat de vennootschap is benadeeld. Daarmee is niet vast komen te staan dat sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Daar komt nog bij dat de curator op geen enkele wijze heeft aangetoond dat de aan de bestuurder verweten gedragingen een belangrijke oorzaak zijn geweest van het faillissement, hetgeen vereist wordt voor aansprakelijkheid op grond van artikel 2:248 lid 1 BW. Het hof wijst de vorderingen af.

Kwalificatie van een zakelijke borgstelling
In OR 2019-0123 kwalificeert het hof anders dan de rechtbank een borgstelling als een zakelijke borgstelling, omdat de borg zo nauw verbonden is met de onderneming dat hij in de praktijk als ondernemer kan gelden, waardoor de restricties van artikel 1:88 lid 1 sub c BW en het bewijsvoorschrift van artikel 7:859 BW, die gelden voor persoonlijke borgstellingen, niet van toepassing zijn.

Ondernemingskamer

Enquête gelast wegens gebrekkig informatievoorziening, handelen met tegenstrijdige belangen en de afwezigheid van een dividendbeleid
In OR 2019-0117 wordt het enquêteverzoek ingediend door certificaathouders toegewezen in verband met gebrekkige informatievoorziening, huurverhouding met werkmaatschappijen en ontbrekend schriftelijk dividendbeleid. Zowel het ontbreken van waarborgen (zoals betrokkenheid van onafhankelijke derden bij de besluitvorming dan wel door onderliggende, tijdig voorhanden zijnde, onafhankelijke waarderingen) bij transacties waarbij de bestuurders in wezen met zichzelf handelden, als het ontbreken van openheid vormen een gegronde reden voor twijfel aan een juist beleid en juiste gang van zaken.

Rechtbank

Verbod en ontbinding No Surrender
In OR 2019-0125 komt het verbod en de ontbinding van de (informele) vereniging No Surrender en haar onderdelen vanwege strijd met de openbare orde aan bod. Er is sprake van (dreigende) ontwrichting van de samenleving. Het clubbestuur heeft een belangrijke rol bij het plegen en faciliteren van strafbare feiten. De identiteit van de chapters en de brotherhoods is zodanig met No Surrender verweven, dat zij als één entiteit moeten worden gezien.

Bestuurdersaansprakelijkheid toegewezen: getroffen schikkingen nemen Peeters/Gatzen-vordering van de curator niet weg
In OR 2019-0130 blijkt dat voor de schadestaatprocedure die een curator start nadat is vast komen te staan dat de curator terecht de bestuurders had aangesproken op artikel 6:162 BW, er schikkingen zijn getroffen buiten de boedel om met alle schuldeisers. Gedaagden stellen zich vervolgens op het standpunt dat de curator niet-ontvankelijk is in zijn vordering, omdat geen sprake meer is van ter verificatie ingediende vorderingen en de curator slechts nog opkomt voor zijn eigen salaris. De rechtbank oordeelt dat schikkingen die met alle schuldeisers van een failliet zijn getroffen buiten de boedel om, de Peeters/Gatzen-vordering van de curator niet wegnemen indien niet ook het salaris van de curator wordt voldaan.

Ontslag statutair bestuurder
In OR 2019-0129 komt het ontslag van een statutair bestuurder aan bod wegens seksueel grensoverschrijdend gedrag tijdens een diner jegens een jongere werkneemster. Dit ontslag houdt stand. Bestuurder had vanuit zijn functie een voorbeeldfunctie. Ondanks ernstig verwijtbaar handelen van de bestuurder, wordt toch gedeeltelijk een transitievergoeding toegekend.

Aansprakelijkheid zorgverzekeraar
In OR 2019-0132 worden zorgverzekeraars aansprakelijk gehouden tegenover een zorgaanbieder, omdat zij onvoldoende onderzoek hebben gedaan naar de solvabiliteit van een tussenpersoon. Hiermee hebben de zorgverzekeraars onvoldoende rekening gehouden met de belangen van de zorgaanbieder.

Rest mij nog u een bijzonder goede dag toe te wensen.

Met vriendelijke groet,

Emmanuel Lokin
Hoofdredacteur OR Updates

Hoge Raad

Hof

Rechtbank