Naar boven ↑

Update

Nummer 12, 2019
Uitspraken van 14-11-2019 tot 28-11-2019
Redactie: prof. mr. E.C.H.J. Lokin, mr. drs. K.H. Boonzaaijer en mr. E.H. Leemreis.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe OR Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.

Rechtspraak

Hierbij de nieuwsbrief met daarin een korte weergave van de recent verschenen ondernemingsrechtelijke uitspraken.

Ga naar onze website (www.or-updates.nl) of klik op een or-nummer om de hele samenvatting te lezen. Daar kunt u ook gebruikmaken van onze zoekmachine om te zoeken op artikelnummer, onderwerp, advocaat, rechter en nog veel meer!

In het bijzonder wijs ik u graag op de volgende uitspraken.

Hoge Raad

Verjaring bestuurdersaansprakelijkheidsvordering
In OR 2019-0143 ligt de vraag voor of een bestuurdersaansprakelijkheidsvordering is verjaard. De Hoge Raad casseert, onder meer omdat het hof ten onrechte niet is ingegaan op de stelling van eiser dat een (vermeende stuitings)brief uit september 2008 gelezen moet worden in het licht van een eerdere e-mail die evident betrekking had op een bestuurdersaansprakelijkheidsvordering.

Bestuurdersaansprakelijkheid wegens schending bepaling aandeelhoudersovereenkomst
In OR 2019-0152 wordt een bestuurder aansprakelijk gehouden voor de verkoop van de aandelen die door de vennootschap werden gehouden zonder vereiste instemming van de medebestuurder/-aandeelhouder zoals was vastgelegd in de aandeelhoudersovereenkomst.

Selectieve betaling en bestuurdersaansprakelijkheid
In OR 2019-0151 beantwoordt de Hoge Raad de vraag welke criteria er gelden voor kennelijk onbehoorlijk bestuur zoals opgenomen in artikel 36 lid 3 Invorderingswet 1990. De Hoge Raad oordeelt dat een schuldenaar die niet in staat is al zijn schuldeisers volledig te betalen, niet steeds onrechtmatig handelt wanneer hij een schuldeiser voldoet vóór andere schuldeisers, ook niet als hij daarbij geen rekening houdt met eventuele preferenties. De bestuurder heeft de vrijheid een eigen afweging te maken, die onder omstandigheden beperkter kan zijn maar nooit geheel ontbreekt. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof dat bestuurder aansprakelijk is voor de onbetaald gebleven belastingschulden.

Treedt een bestuurder op namens zichzelf of de vennootschap
In OR 2019-0150 overweegt de Hoge Raad dat het antwoord op de vraag of een bestuurder bij het maken van borgstellingsafspraken heeft gehandeld voor zichzelf of als vertegenwoordiger van de vennootschap, afhankelijk is van hetgeen de bestuurder en de medewerker van eiser daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen mochten afleiden (HR 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877, Kribbebijter). Het gaat hier om de vraag namens wie er is gehandeld, dit is een andere vraag dan of er bevoegd is vertegenwoordigd. Het antwoord op de eerste vraag kan met het Kribbebijter-criterium worden beantwoord, het antwoord op de tweede vraag moet worden beantwoord aan de hand van de vraag of gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt. Indien het hof voor zijn oordeel dat de bestuurder niet als vertegenwoordiger van de vennootschap met eiser borgstellingsafspraken heeft gemaakt, mede van belang heeft geacht of bij eiser een gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt door feiten en omstandigheden die voor risico van de vennootschap komen en waaruit naar verkeersopvatting zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid, dan heeft het hof hetzij de Kribbebijter-maatstaf miskend, hetzij onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang, aldus de Hoge Raad. Indien het hof niet is uitgegaan van deze onjuist of onvoldoende gemotiveerd bevonden oordelen, is het de Hoge Raad onduidelijk op welke grond het hof de stellingen van eiser heeft verworpen. In dat geval is zijn oordeel eveneens onvoldoende gemotiveerd, aldus de Hoge Raad.

Afgeleide schade komt voor vergoeding in aanmerking (Gemeente Gilze en Rijen)
In OR 2019-0149 vindt u de samenvatting inzake Gemeente Gilze en Rijen. Geoordeeld wordt dat er sprake is van onrechtmatig handelen van de gemeente jegens een moedermaatschappij. De schade wordt echter geleden door de 100%-dochtermaatschappij. Vaststaat dat de gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens de dochtermaatschappij. De Hoge Raad overweegt dat de moedermaatschappij terecht tot uitgangspunt heeft genomen dat schade van de dochtermaatschappij ook tot schade van de moedermaatschappij kan leiden. Indien van laatstbedoelde schade sprake is en deze schade in zodanig verband staat met de onrechtmatige gedragingen van de Gemeente jegens de moedermaatschappij dat de schade aan de Gemeente toegerekend kan worden, dan komt die schade (bij gebreke van een vordering van de dochtermaatschappij) voor vergoeding in aanmerking.

Hof

Bestuurdersaansprakelijkheid ex artikel 2:248 BW toegewezen jegens alle bestuurders ondanks informele taakverdeling en wegsluizen werkkapitaal door een bestuurder
In OR 2019-0146 vordert de curator van de gefailleerde vennootschap van haar voormalige bestuurders betaling van het boedeltekort wegens gebrekkige boekhouding. Ondanks dat een van de bestuurder het gehele werkkapitaal heeft weggesluisd, oordeelt het hof, anders dan de rechtbank, dat de overige drie bestuurders aansprakelijk zijn voor het boedeltekort. Het hof merkt op dat alle partijen, met zijn vieren, op dat moment bestuurder waren en dus verantwoordelijk waren voor de boekhouding. Indien één bestuurder iets doet dat het faillissement veroorzaakt, dan is dit de verantwoordelijkheid van het gehele bestuur als collectief. Om diezelfde reden slaagt een beroep op de disculpatieregel van artikel 2:248 lid 3 BW ook niet. Ook al was de ene bestuurder feitelijk verantwoordelijk voor de slechte boekhouding van de vennootschap, alle bestuurders waren op dat moment collectief verantwoordelijk voor de boekhouding. Een informele taakverdeling doet daaraan niets af.

Bestuurdersaansprakelijkheid bij een coöperatie ex artikel 2:138 BW
In OR 2019-0154 staan de vragen centraal of de bestuurders van de coöperatie aansprakelijk zijn op de voet van artikel 2:138 BW (jo. art. 2:53a lid 1 BW jo. art. 2:50a BW) voor het boedeltekort en of een vordering van de gemeente die is ontstaan na faillietverklaring ter verificatie kan worden ingediend. Het hof oordeelt dat sprake is van een schending van de administratieplicht in de zin van artikel 2:10 BW. Daarbij spelen de omstandigheden een rol dat nergens uit blijkt waaraan de vele kasopnamen zijn besteed, en dat geen enkele rekening en verantwoording is afgelegd over de besteding van een omvangrijke subsidie. De andere oorzaken die door de bestuurders worden gesteld, wijst het hof van de hand door te overwegen dat de gestelde andere oorzaken ook voortvloeien uit het kennelijk onbehoorlijke bestuur. Een beroep op disculpatie van beide appellanten faalt ook.

Geen bestuurdersaansprakelijkheid van de vader wegens wanbeheer na schenking certificaten
In OR 2019-0145 schenkt de vader niet-bewilligde certificaten van aandelen aan zijn kinderen en blijft hij de scepter zwaaien in de vennootschap en de STAK. Het onterfde kind eist na vaders overlijden tevergeefs schadevergoeding van zijn nalatenschap, onder meer op grond van bestuurdersaansprakelijkheid. Het hof oordeelt dat het kind, als houder van onbewilligde certificaten, géén belanghebbende is in de zin van artikel 2:8 BW. Verder oordeelt het hof dat, hoewel de ná de certificering aan vader verstrekte leningen niet langer aan de doelomschrijving van het bedrijf voldeden, de STAK niet verplicht was zich hiertegen te verzetten, contractueel noch op grond van artikel 2:8 BW. Dit gelet op de historie en context van de certificering, aldus het hof.

Aansprakelijkheid bestuurder stichting wegens tegenstrijdig belang
In OR 2019-0148 vordert een stichting van haar statutair bestuurder schade wegens vertegenwoordiging met een tegenstrijdig belang. Het hof vernietigt de rechtshandeling met de derde en houdt de bestuurder aansprakelijk op grond van artikel 2:9 BW.

Rechtbank

Voormalige en nieuwe bestuurders aansprakelijk wegens moedwillig benadelen opdrachtgevers
In OR 2019-0155 worden de bestuurders van een failliete vennootschap persoonlijk aansprakelijk gehouden door een opdrachtgever, omdat de bestuurders lieten gebeuren dat de vennootschap als aannemer verbintenissen aanging die zij niet kon nakomen. In het onderhavige geval weegt verder mee dat de bestuurders eerder betrokken zijn geweest bij faillissementen waarbij telkens hetzelfde patroon zichtbaar is. Nadat de overeenkomst door eisers gedeeltelijk is ontbonden, de vooruitbetaalde bedragen zijn teruggevorderd en een voorbehoud is gemaakt aanvullende schadevergoeding te vorderen, is van bestuurder gewisseld en zijn de aandelen overgedragen. Korte tijd daarna wordt het faillissement aangevraagd. Deze gang van zaken maakt dat de rechtbank vindt dat zowel de oorspronkelijke (indirect) bestuurder als de opvolgende (indirect) bestuurder, die voor de bestuurswisseling naar het oordeel van de rechtbank feitelijk beleidsbepaler was, persoonlijk heeft laten gebeuren dat vennootschap allerlei afspraken maakte die de bestuurders niet van plan waren na te komen en dat de vennootschap failliet is gegaan. Daarom zijn de bestuurders persoonlijk aansprakelijk voor de schade die eisers daardoor hebben geleden.

Geen bestuurdersaansprakelijkheid als gevolg van turboliquidatie
In OR 2019-0144 oordeelt de rechtbank dat overgaan tot turboliquidatie niet zonder meer betekent dat het bestuur weet of behoort te weten dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen kan voldoen en geen verhaal biedt voor de daaruit voortvloeiende schade. Dit levert dan ook niet zonder meer een ernstig verwijt op. Te meer omdat ook na een turboliquidatie een verzoek tot heropening van de vereffening kan worden gedaan, waardoor de turboliquidatie er op zichzelf niet toe leidt dat de schuldenaar niet aan zijn verplichtingen kan voldoen en geen verhaal biedt.

Herleving ontbonden vennootschap na turboliquidatie
In OR 2019-0153 herleeft een ontbonden vennootschap weer na een onterecht toegepaste turboliquidatie. De schuldeiser heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat er nog baten waren, onder meer door te stellen dat er in 2012 nog voldoende baten waren, de jaarrekeningen van 2013 – 2015 niet zijn gepubliceerd en de jaarrekening 2016 dusdanig summier is dat daaruit niet kan worden afgeleid wat er in de tussentijd is gebeurd met de in 2012 nog aanzienlijke baten. De rechtbank acht dit voldoende om tot herleving van de ontbonden vennootschap over te gaan.

Rest mij nog u een bijzonder goede dag toe te wensen.

Met vriendelijke groet,

Emmanuel Lokin
Hoofdredacteur OR Updates

Hoge Raad

Hof

Rechtbank