Naar boven ↑

Update

Nummer 2, 2019
Uitspraken van 31-01-2019 tot 05-03-2019
Redactie: prof. mr. E.C.H.J. Lokin, mr. drs. K.H. Boonzaaijer en mr. E.H. Leemreis.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe OR Update aan. Klik hier om de pdf vanaf de website te downloaden.

Overgang naar een nieuwe look & feel

Met gepaste trots kunnen wij u meedelen dat achter de schermen hard gewerkt wordt aan een nieuwe look & feel van onze website met als doel om onze database (met inmiddels duizenden samenvattingen vanaf 2011 tot heden!) voor u nog toegankelijker te maken. Wij houden u op de hoogte van de ontwikkelingen en verwachten deze zomer de nieuwe look & feel aan u te kunnen presenteren.

Rechtspraak

Hierbij de nieuwsbrief met daarin een korte weergave van de op onze website recent verschenen ondernemingsrechtelijke uitspraken.

Ga naar onze website (www.or-updates.nl) of klik op een or-nummer om de hele samenvatting te lezen. Daar kunt u ook gebruikmaken van onze zoekmachine om te zoeken op artikelnummer, onderwerp, advocaat, rechter en nog veel meer!

In het bijzonder wijs ik u graag op de volgende uitspraken.

Hoge Raad

Economisch belang gelijk aan het belang van een aandeelhouder ex artikel 2:346 BW?
In OR 2019-0024 speelt de vraag of een economisch belang op één lijn kan worden gesteld met het belang van een aandeelhouder (art. 2:346 BW). De OK oordeelde dat volgens vaste rechtspraak een verschaffer van risicodragend kapitaal die een eigen economisch belang heeft in de vennootschap waarop het verzoek betrekking heeft, in sommige gevallen gelijk kan worden gesteld met de aandeelhouder of certificaathouder als bedoeld in artikel 2:346 BW. Voor een dergelijke gelijkstelling is slechts plaats indien en voor zover op grond van de feiten en omstandigheden van het geval kan worden geoordeeld dat het eigen economische belang van de verschaffer van risicodragend kapitaal in de vennootschap waarop het verzoek betrekking heeft, van dien aard is dat het op één lijn kan worden gesteld met het belang van een aandeelhouder of certificaathouder van die vennootschap.
De OK was van oordeel dat verzoeker onvoldoende heeft gesteld om tot het oordeel te komen dat zijn verhouding tot de vennootschap Europa Leasing zodanig is dat een gelijkstelling met het belang van een aandeelhouder of certificaathouder als bedoeld in artikel 2:346 BW gerechtvaardigd is. Dat geldt ook als ervan wordt uitgegaan dat verzoeker thans voor 50% aandeelhouder is in Proma (enig aandeelhouder van de te onderzoeken vennootschap Europa Leasing). Slotsom is volgens de OK dat uit de stellingen van verzoeker onvoldoende kan worden afgeleid dat zijn economisch belang in Europa Leasing (belichaamd in de aandelen Proma) van dien aard is dat dit op één lijn kan worden gesteld met het belang van een aandeelhouder van Europa Leasing. Hiertegen richt zich het cassatieberoep. De Hoge Raad doet het cassatieberoep af met toepassing van artikel 81 lid 1 RO. Ook de conclusie van A-G Timmerman strekte tot verwerping. Verzoeker dient volgens de A-G aan te tonen dat (i) de aandelen voor zijn rekening en risico worden gehouden en dat hij een vorderingsrecht heeft op de opbrengst van de stukken (gelijkstellingsbenadering), en (ii) dat aan de tussenliggende entiteit Proma geen reële betekenis toekomt (de substance-benadering). De A-G concludeert dat het oordeel van de OK niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigt.

Relevantie onbekendheid van bestuurders met een rechtsregel voor ernstig verwijt-maatstaf?
In OR 2019-0026 vordert de verhuurder van de bestuurders van een vennootschap schadevergoeding wegens niet nakoming van een garantieverplichting. De rechtbank en het hof hebben de vordering afgewezen. De vraag die beantwoord dient te worden is of bestuurder 1 en bestuurder 2 persoonlijk aansprakelijk zijn omdat zij hebben bewerkt of toegelaten dat de vennootschap haar verplichtingen niet nakomt. Het hof heeft onder meer overwogen dat onbekendheid met een bepaalde rechtsregel van belang kan zijn voor de mate van verwijtbaarheid van een bestuurder voor de niet-nakoming van een verplichting door de vennootschap waarvan hij bestuurder is. De rechtbank heeft (aldus het hof) de bestuurdersaansprakelijkheid van bestuurder 1 en bestuurder 2 mede doen afstuiten op hun onbekendheid met de regel dat een schadevergoedingsbeding in een huurovereenkomst na beëindiging van deze huurovereenkomst door opzegging door de curator ontoelaatbaar is jegens de boedel, maar niet jegens een derde die zich garant heeft gesteld voor de nakoming van verplichtingen van de huurder uit de huurovereenkomst (‘de Rechtsregel’). De Hoge Raad overweegt dat uit de stellingen van eiser en de eigen stellingen van bestuurder 1 en bestuurder 2 volgt dat zij na het wijzen van dit arrest niet langer onbekend waren met de uit dat arrest voortvloeiende Rechtsregel. Gelet op het voorgaande kon het hof het beroep op de hiervoor genoemde grond voor bestuurdersaansprakelijkheid niet afdoen op de enkele aangenomen onbekendheid van bestuurder 1 en bestuurder 2 met de Rechtsregel. De Hoge Raad vernietigt derhalve het arrest.

Vof eindigt niet op het moment van het staken van de onderneming
In OR 2019-0023 komt het cassatieberoep aan de orde tegen de hoofdelijke veroordeling tot betaling van een uitstaande rekening-courantschuld. De Hoge Raad doet de zaak af met toepassing van artikel 81 lid 1 RO. Lezenswaardig is de conclusie van A-G Timmerman, waarin hij onder meer ingaat op vragen omtrent de mogelijkheid om op te treden als een vertegenwoordiger van beide partijen.
Interessant is in het bijzonder de uiteenzetting van de A-G over de verschillende manieren waarop een vof kan eindigen. Voor beantwoording van de vraag of een samenwerkingsovereenkomst tussen twee of meer vennoten kwalificeert als vof, is – anders dan in het rechtspersonenrecht – de feitelijke constellatie bepalend. Een vof eindigt niet per definitie op het moment van ontbinding, maar pas op het moment dat het vennootschapsvermogen daadwerkelijk is vereffend. Het staken van de onderneming in 2007 betekent volgens de A-G dan ook niet dat de vof toen ook eindigde.

Hof

Vrijwaringsprocedure na bestuurdersaansprakelijkheid
OR 2019-0020 draait om een vrijwaringsprocedure. De vraag is of geïntimeerde onder valse voorwendselen appellant ertoe bewogen heeft een leaseovereenkomst te ondertekenen met het vooropgezette plan om de verschuldigde leasetermijnen onbetaald te laten en te ontkomen aan aansprakelijkheid jegens de lessor. Het hof stelt appellant in de gelegenheid bewijs te leveren.

Ondernemingskamer

Enquêteverzoek bij Monmar B.V. en MAM’s Kinderopvang B.V. toegewezen
In OR 2019-0019 wordt het enquêteverzoek tot het gelasten van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken binnen Monmar B.V. en MAM’s Kinderopvang B.V. toegewezen. Aanleiding voor toewijzing is een impasse in algemene vergadering door verstoorde verhoudingen. Hoewel weliswaar is gehandeld in strijd met de samenwerkingsovereenkomst en de statuten, onder meer doordat de bestuurder bepaalde besluiten niet ter goedkeuring aan de AvA heeft voorgelegd, acht de OK dit handelen vanuit het oogpunt van het vennootschappelijk belang alleszins verklaarbaar.
De OK besluit dat aandelen ten titel van beheer dienen te worden overgedragen aan een beheerder, maar ziet geen aanleiding tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen op bestuursniveau.

Rechtbank

Veroordeling tot (medewerking aan) uitkering dividend zonder AvA?
In OR 2019-0025 komt de vraag aan de orde of de rechtbank een bv kan veroordelen tot uitkering van dividend en medebestuurders tot medewerking daaraan, indien er geen AvA heeft plaatsgevonden. De rechtbank overweegt dat het aan de aandeelhouder is om indien nodig of gewenst eerst een AvA te beleggen en een dividendbeleid en -uitkering te agenderen. Ook verklaart de rechtbank zich onbevoegd ten aanzien van de vordering die ziet op een te realiseren dividendbeleid. Dit omdat de aandeelhouder zich, volgens de rechtbank, ex artikel 2:345 lid 1 BW tot de OK dient te richten voor een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken binnen de vennootschap. De rechtbank merkt daarbij op dat het de vraag is of voor een dergelijk onderzoek aanleiding bestaat en herhaalt dat het eerst aan de aandeelhouder is om een AvA te beleggen.

Aansprakelijkheid bestuurders en commissarissen van Fairstar
In OR 2019-0022 oordeelt de rechtbank dat de voormalige bestuurders en commissarissen van zeevrachtvervoerder Fairstar onbehoorlijk hebben bestuurd door in strijd met de statuten de vennootschap bloot te stellen aan grote financiële risico’s, in het bijzonder door de onverantwoorde aanschaf van een containerschip van USD 110 miljoen in 2011 en het verzwijgen daarvan.

Bestuurdersaansprakelijkheid vanwege advisering concurrent
In OR 2019-0021 komt de aansprakelijkheid van een bestuurder aan de orde.
Eiseressen vorderen van een oud (middellijk) bestuurder vergoeding van schade veroorzaakt door het adviseren van een concurrerende onderneming. De rechtbank acht geen ernstig verwijt of bedrog aanwezig, maar oordeelt dat wel sprake is van de schending van een non-concurrentiebeding.

Rest mij nog u een bijzonder goede dag toe te wensen.

Met vriendelijke groet,

Emmanuel Lokin
Hoofdredacteur OR Updates

Hoge Raad

Hof

Rechtbank