Update
Geachte mevrouw/heer,
Bijgaand treft u een nieuwe OR Update aan.
Rechtspraak
In deze nieuwsbrief vindt u een overzicht van de rechtspraak die de afgelopen twee weken op www.or-updates.nl is gepubliceerd.
Onderaan deze mail vindt u handige linkjes met weekoverzichten per instantie en kunt u de pdf met alle nieuw toegevoegde samenvattingen van ondernemingsrechtelijke uitspraken vanaf de website downloaden.
Ik licht de volgende uitspraken hier voor u uit:
De Hoge Raad wees in de achterliggende weken twee arresten over bestuurdersaansprakelijkheid op de voet van artikel 23 van de Wet verplichte deelneming in een Bedrijfstakpensioenfonds 2000, vanwege het niet afdragen door de vennootschap van bij werknemers ingehouden pensioenpremie.
In OR 2022-0010 heeft het pensioenfonds weet van de financiële problemen bij de onderneming. De bestuurder heeft geen formele melding van betalingsonmacht gedaan. Anders dan rechtbank en hof oordeelt de Hoge Raad dat de bestuurder ook niet verplicht was deze melding te doen, omdat het pensioenfonds op de hoogte is van de situatie. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden en verwijst het geding naar het hof ’s-Hertogenbosch.
In OR 2022-0014 heeft de vennootschap haar activa inmiddels overgedragen aan een stichting. De schuld van de vennootschap uit hoofde van de pensioenpremieachterstand is daarom als gevolg van overgang van onderneming van de vennootschap overgegaan op de stichting. De vennootschap blijft echter (ingevolge art. 7:663 BW) gedurende een jaar naast de stichting hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de schuld. Anders dan de rechtbank heeft het hof de vordering afgewezen wegens het verstrijken van de vervaltermijn van artikel 7:663 BW. Het hof oordeelde namelijk dat het vorderingsrecht op de hoofdelijk aansprakelijke bestuurder afhankelijk is van het vorderingsrecht op de betalingsplichtige vennootschap. Door het vervallen van het vorderingsrecht op de vennootschap, is volgens het hof dus ook het vorderingsrecht op de bestuurder tenietgegaan. Het hof stoelt zijn oordeel, dat de bestuurder niet aansprakelijk is, daarnaast op het feit dat de betalingsonmacht tijdig is gemeld, althans dat het pensioenfonds voldoende op de hoogte was. Tegen deze oordelen keert het pensioenfonds zich in cassatie. De Hoge Raad laat het oordeel van het hof dat tijdig mededeling van betalingsonmacht is gedaan, althans dat het pensioenfonds voldoende op de hoogte was, in stand onder verwijzing naar het arrest dat hiervoor is aangehaald. Anders dan het hof oordeelt de Hoge Raad dat het vorderingsrecht op de hoofdelijk aansprakelijke bestuurder niet tenietgaat wanneer de rechtspersoon niet meer aansprakelijk kan worden gehouden wegens het verstrijken van de vervaltermijn van artikel 7:663 BW. Volgens de Hoge Raad is dat vorderingsrecht zelfstandig en niet, zoals het hof oordeelde, afhankelijk van het vorderingsrecht op de rechtspersoon. Dit leidt echter niet tot cassatie, aangezien het oordeel van het hof dat de bestuurder niet aansprakelijk is zelfstandig wordt gedragen door het in cassatie tevergeefs bestreden oordeel dat betalingsonmacht tijdig was gemeld, althans dat het pensioenfonds voldoende op de hoogte was.
In OR 2022-0017 vordert een winkeliersvereniging betaling van een bijdrage die een gebruiker van een winkelruimte, als lid van de winkeliersvereniging, verschuldigd was. Die bijdrage wordt door de vereniging besteed aan voorzieningen en activiteiten die de belangen van de gebruikers dienen. De vereniging vordert ook een verhoging van de bijdrage, omdat de gebruiker zijn lidmaatschap heeft opgezegd. Die verhoging van de bijdrage zou volgens een toepasselijk reglement verschuldigd zijn door gebruikers die hun lidmaatschap hebben opgezegd. De gebruiker van de winkelruimte vindt dat de vordering van de vereniging moet worden afgewezen en vordert in reconventie een verklaring voor recht dat de winkeliersvereniging geen aanspraak kan maken op de verhoging. In eerste aanleg is de vordering van de winkeliersvereniging afgewezen en de vordering in reconventie van de gebruiker van de winkelruimte toegewezen. Anders dan de kantonrechter, wijst het hof de vordering van de winkeliersvereniging toe. Interessant is dat het hof het lidmaatschap van de vereniging afleidt uit de omstandigheden, i.e. betaling van contributie, deelname aan ledenvergaderingen en opzegging van lidmaatschap, terwijl formeel geen toetreding als lid heeft plaatsgevonden. De betalingsverplichting rust – ingevolge het toepasselijke reglement – op een lid die zijn lidmaatschap heeft opgezegd, hetgeen in casu het geval is. Echter, op het punt van de verhoging van de bijdrage, is het hof het met de rechtbank eens. Een verhoging van de bijdrage na opzegging van het lidmaatschap dient geen redelijk doel en fungeert de facto als boete voor opzegging van het lidmaatschap. Dat beperkt de vrijheid van uittreding en is daarmee in strijd met het recht van vereniging. Een voormalig lid van de vereniging die gebruiker van de winkelruimte blijft, moet daarom wel het bedrag betalen dat hij als lid zou hebben betaald, maar de verhoging van dat bedrag is door hem niet verschuldigd.
Onze zoekfunctie
Wist u dat OR Updates uit meer bestaat dan deze nieuwsbrief?
Onze website biedt u bijvoorbeeld de mogelijkheid om op doeltreffende wijze de database te doorzoeken, zodat u de voor u relevante uitspraken kunt vinden. Zo kunt u bijvoorbeeld zoeken op onderwerp, instantie, rechter of advocaat.
Kijk hier voor meer informatie over de mogelijkheden.
Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de ondernemingsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, dan kunt u mailen naar or-updates@budh.nl. Wij stellen dat erg op prijs.
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar info@boomjuridisch.nl.
Met vriendelijke groet,
Emmanuel Lokin
Hoofdredacteur OR Updates
Hoge Raad
- Hoge Raad Een pensioenfonds stelt een bestuurder aansprakelijk voor het niet afdragen door de vennootschap van bij werknemers ingehouden pensioenpremie. De vennootschap heeft haar activa inmiddels overgedragen aan een stichting. De schuld van de vennootschap uit hoofde van de pensioenpremieachterstand is daarom als gevolg van overgang van onderneming van de vennootschap overgegaan op de stichting. De vennootschap blijft echter (ingevolge art. 7:663 BW) gedurende een jaar naast de stichting hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de schuld. Anders dan de rechtbank heeft het hof de vordering afgewezen wegens het verstrijken van de vervaltermijn van artikel 7:663 BW. Het hof oordeelde namelijk dat het vorderingsrecht op de hoofdelijk aansprakelijke bestuurder afhankelijk is van het vorderingsrecht op de betalingsplichtige vennootschap. Door het vervallen van het vorderingsrecht op de vennootschap, is volgens het hof dus ook het vorderingsrecht op de bestuurder teniet gegaan. Het hof stoelt zijn oordeel, dat de bestuurder niet aansprakelijk is, daarnaast op het feit dat de betalingsonmacht tijdig is gemeld, althans dat het pensioenfonds voldoende op de hoogte was. Tegen deze oordelen keert het pensioenfonds zich in cassatie. De Hoge Raad laat het oordeel van het hof dat tijdig mededeling van van betalingsonmacht is gedaan, althans dat het pensioenfonds voldoende op de hoogte was, in stand (art. 81 RO). Anders dan het hof oordeelt de Hoge Raad dat het vorderingsrecht op de hoofdelijk aansprakelijke bestuurder niet teniet gaat wanneer de rechtspersoon niet meer aansprakelijk kan worden gehouden wegens het verstrijken van de vervaltermijn van artikel 7:663 BW. Volgens de Hoge Raad is dat vorderingsrecht zelfstandig en niet, zoals het hof oordeelde, afhankelijk van het vorderingsrecht op de rechtspersoon. Dit leidt echter niet tot cassatie, aangezien het oordeel van het hof dat de bestuurder niet aansprakelijk is zelfstandig wordt gedragen door het in cassatie tevergeefs bestreden oordeel dat betalingsonmacht tijdig was gemeld, althans dat het pensioenfonds voldoende op de hoogte was. 14-01-2022
- Hoge Raad Een pensioenfonds heeft weet van de financiële problemen bij een onderneming. De bestuurder heeft geen formele melding van betalingsonmacht gedaan. Anders dan rechtbank en hof oordeelt de Hoge Raad dat de bestuurder ook niet verplicht was deze melding te doen, omdat het pensioenfonds op de hoogte is van de situatie. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden en verwijst het geding naar het hof ’s-Hertogenbosch. 24-12-2021
Hof
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Arrest na verwijzing. Drie partijen zijn een term sheet overeengekomen met betrekking tot een nieuw te ontwikkelen product. Op grond van de term sheet heeft een van de partijen diverse voorschotbedragen betaald aan een vennootschap, die op basis van de term sheet als onverschuldigd zouden moeten worden terugbetaald indien partijen niet tot een licentieovereenkomst zouden komen. De licentieovereenkomst is nooit overeengekomen en de betalende partij vordert de betaalde bedragen dan ook terug, zowel van de vennootschap als van diens bestuurders. In de voorgaande procedure is de betrokken bestuurder aangesproken op grond van bestuurdersaansprakelijkheid en door het hof ’s-Hertogenbosch veroordeeld. De Hoge Raad heeft dit arrest vernietigd nu het hof de verweren van de bestuurder, die hij in eerste aanleg had aangevoerd, niet in haar beoordeling had betrokken. In de huidige procedure oordeelt het verwijzingshof dat de bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt en dus aansprakelijk is voor de schade ter grootte van een deel van de betaalde voorschotbedragen, nu hij ernstig rekening had moeten houden met de terugbetalingsverplichting ten aanzien van de bedragen die niet zijn uitgegeven aan het doel zoals expliciet beschreven in de term sheet. 14-12-2021
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Het hof bekrachtigt het oordeel van de rechtbank dat de (indirect) bestuurders van een vennootschap niet aansprakelijk zijn voor het feit dat de vennootschap die zij besturen toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenissen uit een koopovereenkomst. Zij hebben de Beklamel-maatstaf niet geschonden, omdat zij geen gerechtvaardigd vertrouwen op de schijn van kredietwaardigheid hebben gewekt. De wederpartij was er immers zelf van op de hoogte dat de financiering misschien niet zou slagen en heeft dit risico bewust genomen. Ook bekrachtigt het hof het oordeel van de rechtbank dat de billijkheid vereist dat de boete voor de vennootschap wegens het niet nakomen van haar verplichtingen uit de koopovereenkomst gematigd wordt. 14-12-2021
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Een winkeliersvereniging vordert betaling van een bijdrage die een gebruiker van een winkelruimte, als lid van de winkeliersvereniging, verschuldigd was. Die bijdrage wordt door de vereniging besteed aan voorzieningen en activiteiten die de belangen van de gebruikers dienen. De vereniging vordert ook een verhoging van de bijdrage, omdat de gebruiker zijn lidmaatschap heeft opgezegd. Die verhoging van de bijdrage zou volgens een toepasselijk reglement verschuldigd zijn door gebruikers die hun lidmaatschap hebben opgezegd. De gebruiker van de winkelruimte vindt dat de vordering van de vereniging moet worden afgewezen en vordert in reconventie een verklaring voor recht dat de winkeliersvereniging geen aanspraak kan maken op de verhoging. In eerste aanleg is de vordering van de winkeliersvereniging afgewezen en de vordering in reconventie van de gebruiker van de winkelruimte toegewezen. Anders dan de kantonrechter, wijst het hof de vordering van de winkeliersvereniging toe. Interessant is dat het hof het lidmaatschap van de vereniging afleidt uit de omstandigheden, i.e. betaling van contributie, deelname aan ledenvergaderingen en opzegging van lidmaatschap, terwijl formeel geen toetreding als lid heeft plaatsgevonden. De betalingsverplichting rust – ingevolge het toepasselijke reglement – op een lid die zijn lidmaatschap heeft opgezegd, hetgeen in casu het geval is. Echter, op het punt van de verhoging van de bijdrage, is het hof het met de rechtbank eens. Een verhoging van de bijdrage na opzegging van het lidmaatschap dient geen redelijk doel en fungeert de facto als boete voor opzegging van het lidmaatschap. Dat beperkt de vrijheid van uittreding en is daarmee in strijd met het recht van vereniging. Een voormalig lid van de vereniging die gebruiker van de winkelruimte blijft, moet daarom wel het bedrag betalen dat hij als lid zou hebben betaald, maar de verhoging van dat bedrag is door hem niet verschuldigd. 30-11-2021
- Gerechtshof Den Haag Stichting Privacy First stelt dat de registratieplicht van uiteindelijke belanghebbenden van rechtspersonen en vennootschappen en de openbaarheid van het UBO-register in strijd zijn met grondrechten, EU-grondbeginselen en de AVG. Privacy First vordert in hoger beroep dat de Nederlandse implementatiewetgeving van de gewraakte onderdelen van de EU-richtlijnen AMLD4 en AMLD5 voorlopig buiten werking wordt gesteld respectievelijk opgeschort wordt, in ieder geval totdat het HvJ EU de eerder door een Luxemburgse rechter gestelde prejudiciële vragen heeft beantwoord. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van Privacy First in eerste aanleg af. Het hof oordeelt dat de implementatiewetgeving niet buiten werking kan worden gesteld zonder ongeldigverklaring van de EU-richtlijnen door het HvJ EU en dat deze ook niet tijdelijk kan worden opgeschort, omdat Privacy First onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een spoedeisend belang, wat in deze context eerst kan worden aangenomen als de dreigende schade kan intreden voordat het HvJ EU uitspraak heeft kunnen doen, en van een dreiging van onherstelbare en ernstige schade. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter. 16-11-2021
- Ondernemingskamer Gerechtshof Amsterdam Een ondernemingsraad verzoekt de OK te bepalen dat de ondernemer bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot een besluit tot verplaatsing van de afdeling productontwikkeling in Heerhugowaard naar Zweden, waarbij acht arbeidsplaatsen komen te vervallen. De OK oordeelt dat de ondernemer voldoende gemotiveerd heeft aangetoond dat verplaatsing van de afdeling in concernverband noodzakelijk en efficiënt is. 29-04-2021
- Ondernemingskamer Gerechtshof Amsterdam OK; uitkoopprocedure. Reggeborgh Holding B.V. stelt na een succesvol openbaar bod een uitkoopvordering in tegen de gezamenlijke andere, niet bij naam bekende, aandeelhouders van Koninklijke VolkerWessels B.V. De OK wijst de vordering toe en stelt de prijs vast ter hoogte van de biedprijs van het bod dat wordt vermoed een billijke koopprijs te zijn. 01-09-2020
Rechtbank
- Rechtbank Gelderland Een curator stelt een indirect bestuurder van een holding aansprakelijk wegens overdracht van IE-rechten zonder goedkeuring van de aandeelhouders. De rechtbank oordeelt dat de bestuurder aansprakelijk is op grond van artikel 2:9 BW, omdat hij heeft berust in de vernietiging van de overdracht van octrooirechten door de curator van de werkmaatschappij en broncodes en woord- en beeldmerken zonder goedkeuring van de aandeelhouders om niet heeft overgedragen. De bestuurder is niet aansprakelijk op grond van artikel 2:248 BW, omdat het faillissement niet is veroorzaakt door de verweten gedragingen. 22-12-2021
- Rechtbank Overijssel Gedaagde, een curator, heeft tegenspraak als bedoeld in artikel 484 Rv gedaan in een renvooiprocedure in een faillissementskwestie. Daar zijn partijen niet tot overeenstemming gekomen, waardoor een civiele procedure gevoerd moest worden. Eisers stellen in deze civiele procedure dat de curator geen tegenspraak had kunnen doen en dat de zaak dus moet worden terugverwezen naar de rechter-commissaris. De rechtbank overweegt dat de curator als belanghebbende kan worden aangemerkt en terecht is toegelaten tot tegenspraak. Voorts geeft de rechtbank eisers een bewijsopdracht ten aanzien van de vraag of sprake was van een tegenstrijdig belang toen zij leningsovereenkomsten aangingen met de (later gefailleerde) ondernemingen waarvan dezelfde persoon de bestuurder was. 10-11-2021
- Rechtbank Amsterdam Een vennootschap verkeert in financiële problemen en geeft extra aandelen uit aan haar financierende aandeelhouders. Een niet participerende aandeelhouder probeert tevergeefs het emissiebesluit in rechte te vernietigen. De rechtbank toetst de besluitvorming op marginale wijze en komt tot de conclusie dat deze niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Er zijn volgens de rechtbank voldoende aanwijzingen voor de noodzaak van aanvullende financiering, er is onvoldoende perspectief op externe financiering en de waardering van de uitgegeven aandelen is naar het oordeel van de rechtbank reëel gezien de financiële situatie van de vennootschap. 10-11-2021
- Rechtbank Noord-Holland Deze zaak gaat over een geschil over de uitvoering van een bij de OK getroffen schikking. Twee aandeelhouders (tevens bestuurders) van een besloten vennootschap treffen bij de OK een schikking, waarin onder meer wordt overeengekomen dat de ene aandeelhouder haar aandelen overdraagt aan de andere aandeelhouder. Laatstgenoemde aandeelhouder sommeert de eerstgenoemde aandeelhouder om zijn aandelen over te dragen, maar de laatstgenoemde aandeelhouder zou zelf buiten de afspraken die onderdeel uitmaken van de schikking zijn getreden door ook teruggave van bedrijfseigendommen te verlangen. De laatstgenoemde aandeelhouder vordert dat de andere aandeelhouder wordt veroordeeld tot medewerking aan de aandelenoverdracht, dat deze wordt geschorst als statutair bestuurder van de besloten vennootschap en dat hij zich dient te onthouden van meldingen aan de fiscale autoriteiten. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen toe. 26-10-2021