Update
Geachte mevrouw/heer,
Bijgaand treft u een nieuwe OR Update aan.
Rechtspraak
In deze nieuwsbrief vindt u een overzicht van de rechtspraak die de afgelopen periode op www.or-updates.nl is gepubliceerd.
Onderaan deze mail vindt u handige linkjes met weekoverzichten per instantie en kunt u de pdf met alle nieuw toegevoegde samenvattingen van ondernemingsrechtelijke uitspraken vanaf de website downloaden.
Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit:
Hoge Raad 31 maart 2023, OR 2023-0111, Enquête Prien Holding B.V. en Gravier E. Beheer B.V.
Twee (middellijk) aandeelhouders van twee vennootschappen die actief zijn in de vastgoedsector raken na een financiële tegenvaller in conflict met elkaar. In een daaropvolgende enquêteprocedure oordeelt de OK, nadat een door de OK aangewezen onderzoeker zijn verslag uitbrengt, dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om vast te stellen dat sprake is geweest van wanbeleid. De curator van een van de inmiddels failliet verklaarde vennootschappen stelt cassatieberoep in tegen de beschikking van het OK in de zaken van beide vennootschappen. De cassatiemiddelen zien er – kort gezegd – op dat de OK ten onrechte de onderzoeksvraag te beperkt geformuleerd zou hebben en feiten uit het onderzoeksverslag die zouden moeten leiden tot het oordeel dat sprake is geweest van wanbeleid, niet heeft meegewogen. Daarnaast klaagt de curator dat het niet veroordelen van twee oud-bestuurders (tevens middellijk aandeelhouders) in de kosten onvoldoende is gemotiveerd. A-G Assink concludeert tot verwerping van de cassatieklachten. Volgens de A-G kan het eventueel door de OK op basis van artikel 2:355 lid 1 BW te vellen wanbeleidoordeel niet los worden gezien van wat de OK de onderzoeker(s) heeft opgedragen of toegestaan te betrekken in het onderzoek en de neerslag daarvan in het onderzoeksverslag. Volgens de A-G moet de OK zich in beginsel richten naar de in het verslag door de onderzoeker conform de onderzoeksopdracht opgenomen bevindingen ten aanzien van het onderwerp van het gelaste onderzoek. Daarbuiten zou de OK volgens de A-G geen oordeel moeten vellen of uit dit verslag van zulk wanbeleid is gebleken. De Hoge Raad volgt de conclusie van de A-G en verwerpt het cassatieberoep.
Hoge Raad 21 april 2023, OR 2023-0108, Minister van Financiën/Stichting Beheer SNS Reaal, FNV, VEB e.a.
De Hoge Raad verwerpt het beroep in cassatie van de Minister van Financien tegen de eindbeschikking van de OK in de procedure over de onteigening van de SNS Bank. De OK stelde in die beschikking de schadeloosstelling voor de onteigening van effecten, uitgegeven door SNS Bank en SNS Reaal en van vorderingen op die vennootschappen vast. De Minister van Financiën komt tegen de eindbeschikking van de OK in beroep in cassatie. De kern van het bezwaar van de Minister van Financiën is dat de door de OK bepaalde waarde van de achtergestelde obligaties en leningen ver ligt boven de waarde die zij volgens hem op het moment van de onteigening werkelijk hadden. De klachten richten zich vooral op oordelen van de OK, waarmee zij heeft aangesloten bij een deskundigenrapport. De Hoge Raad stelt voorop dat een rechter een beperkte motiveringsplicht heeft ten aanzien van zijn beslissing om de bevindingen van een deskundige al dan niet te volgen. De klachten van de minister zien vooral op door de OK gemaakte keuzes bij het toepassen van de maatstaf om de schadeloosstelling te bepalen. Die klachten slagen niet omdat de uitleg van de OK geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk of onvoldoende is gemotiveerd. In de uitspraak van de OK omtrent de kosten van het geding (art. 6:11 lid 4 Wft) stelde de OK een algemeen plafond vast voor de kosten van belanghebbenden. De OK heeft een grote mate van vrijheid bij de bepaling welke omvang van kosten redelijk is en heeft daarbij niet individueel hoeven toetsen. De Hoge Raad vindt de bepaling van een algemeen plafond niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Gerechtshof Amsterdam (OK) 6 april 2023, OR 2023-0110, Enquête i3 Holding B.V. en i3 Nederland B.V.
Enquête. Tweede fase. Een middellijk meerderheidsaandeelhouder, tevens middellijk bestuurder, van een vennootschap wordt door de minderheidsaandeelhouders verweten dat hij met name zichzelf en zijn familie heeft bevoordeeld, ten nadele van de vennootschap. De OK heeft eerder een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van de vennootschap en de (klein)dochterondernemingen (concernenquête), en heeft onmiddellijke voorzieningen getroffen. In de tweede fase van de enquêteprocedure verzoeken de minderheidsaandeelhouders de OK vast te stellen dat sprake is van wanbeleid en dat de meerderheidsaandeelhouder en enig bestuurder daarvoor verantwoordelijk is. De OK oordeelt dat uit het onderzoeksverslag blijkt van wanbeleid en dat de bestuurder daarvoor verantwoordelijk is. De bestuurder wordt door de OK ontslagen als bestuurder en de eerder aangestelde OK-bestuurder zal voor vooralsnog drie jaar bestuurder blijven. De in beheer overgedragen aandelen blijven voor vooralsnog de duur van drie jaar in beheer. De OK vernietigt de besluiten tot verlening van decharge aan de bestuurder en een besluit tot vaststelling van de managementvergoeding van de bestuurder.
Onze zoekfunctie
Wist u dat OR Updates uit meer bestaat dan deze nieuwsbrief?
Onze website biedt u bijvoorbeeld de mogelijkheid om op doeltreffende wijze de database te doorzoeken, zodat u de voor u relevante uitspraken kunt vinden. Zo kunt u bijvoorbeeld zoeken op onderwerp, instantie, rechter of advocaat.
Kijk hier voor meer informatie over de mogelijkheden.
Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de ondernemingsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, dan kunt u mailen naar or-updates@budh.nl. Wij stellen dat erg op prijs.
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar info@boomjuridisch.nl.
Met vriendelijke groet,
Karel Boonzaaijer, Corinne Kuipers, Evert Leemreis en Emmanuel Lokin
Hoofdredactie OR Updates
Hoge Raad
- Hoge Raad De Hoge Raad verwerpt het beroep in cassatie van de Minister van Financien tegen de eindbeschikking van de OK in de procedure over de onteigening van de SNS Bank. De OK stelde in die beschikking de schadeloosstelling voor de onteigening van effecten, uitgegeven door SNS Bank en SNS Reaal en van vorderingen op die vennootschappen vast. De Minister van Financiën komt tegen de eindbeschikking van de OK in beroep in cassatie. De kern van het bezwaar van de Minister van Financiën is dat de door de OK bepaalde waarde van de achtergestelde obligaties en leningen ver ligt boven de waarde die zij volgens hem op het moment van de onteigening werkelijk hadden. De klachten richten zich vooral op oordelen van de OK, waarmee zij heeft aangesloten bij een deskundigenrapport. De Hoge Raad stelt voorop dat een rechter een beperkte motiveringsplicht heeft ten aanzien van zijn beslissing om de bevindingen van een deskundige al dan niet te volgen. De klachten van de minister zien vooral op door de OK gemaakte keuzes bij het toepassen van de maatstaf om de schadeloosstelling te bepalen. Die klachten slagen niet omdat de uitleg van de OK geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk of onvoldoende is gemotiveerd. In de uitspraak van de OK omtrent de kosten van het geding (art. 6:11 lid 4 Wft) stelde de OK een algemeen plafond vast voor de kosten van belanghebbenden. De OK heeft een grote mate van vrijheid bij de bepaling welke omvang van kosten redelijk is en heeft daarbij niet individueel hoeven toetsen. De Hoge Raad vindt de bepaling van een algemeen plafond niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad verwerpt het beroep. 21-04-2023
- Hoge Raad Twee (middellijk) aandeelhouders van twee vennootschappen die actief zijn in de vastgoedsector raken na een financiële tegenvaller in conflict met elkaar. In een daaropvolgende enquêteprocedure oordeelt de OK, nadat een door de OK aangewezen onderzoeker zijn verslag uitbrengt, dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om vast te stellen dat sprake is geweest van wanbeleid. De curator van een van de inmiddels failliet verklaarde vennootschappen stelt cassatieberoep in tegen de beschikking van het OK in de zaken van beide vennootschappen. De cassatiemiddelen zien er – kort gezegd – op dat de OK ten onrechte de onderzoeksvraag te beperkt geformuleerd zou hebben en feiten uit het onderzoeksverslag die zouden moeten leiden tot het oordeel dat sprake is geweest van wanbeleid, niet heeft meegewogen. Daarnaast klaagt de curator dat het niet veroordelen van twee oud-bestuurders (tevens middellijk aandeelhouders) in de kosten onvoldoende is gemotiveerd. A-G Assink concludeert tot verwerping van de cassatieklachten. Volgens de A-G kan het eventueel door de OK op basis van artikel 2:355 lid 1 BW te vellen wanbeleidoordeel niet los worden gezien van wat de OK de onderzoeker(s) heeft opgedragen of toegestaan te betrekken in het onderzoek en de neerslag daarvan in het onderzoeksverslag. Volgens de A-G moet de OK zich in beginsel richten naar de in het verslag door de onderzoeker conform de onderzoeksopdracht opgenomen bevindingen ten aanzien van het onderwerp van het gelaste onderzoek. Daarbuiten zou de OK volgens de A-G geen oordeel moeten vellen of uit dit verslag van zulk wanbeleid is gebleken. De Hoge Raad volgt de conclusie van de A-G en verwerpt het cassatieberoep. 31-03-2023
Hof
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch Een statutair bestuurder wordt door de algemene vergadering ontslagen en zijn arbeidsovereenkomst wordt door de rechtbank ontbonden. De vennootschap dient de bestuurder diverse vergoedingen te betalen. In hoger beroep oordeelt het hof dat het rechtspersonenrechtelijk ontslag tevens een beëindiging van de arbeidsovereenkomst meebrengt, tenzij een wettelijk ontslagverbod aan die beëindiging in de weg staat of partijen anders zijn overeengekomen. In het onderhavige geval had de bestuurder zich na enkele gesprekken voorafgaand aan de algemene vergadering ziek gemeld en stond het opzegverbod wegens ziekte aan de gelijktijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst in de weg. Er is volgens het hof in deze casus geen sprake van een redelijke grond voor het alsnog kunnen beëindigen van de arbeidsovereenkomst. Herstel van de arbeidsovereenkomst is echter niet meer mogelijk. De eerder door de rechtbank aan de bestuurder toegekende billijke vergoeding wordt door het hof verhoogd. 13-04-2023
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Een schuldeiser van een (inmiddels gefailleerde) vennootschap stelt de bestuurder van die vennootschap aansprakelijk uit hoofde van onrechtmatige daad wegens niet-betaling door de vennootschap van zijn facturen voor aan de vennootschap geleverde diensten. De rechtbank heeft de vordering eerder afgewezen omdat niet aan de criteria voor bestuurdersaansprakelijkheid op grond van de Beklamel-norm zou zijn voldaan. Het hof oordeelt ten aanzien van een deel van de vordering dat de schuldeiser bekend was met de liquiditeitsproblemen van de vennootschap en hier de bestuurder niet voor kan aanspreken. De schuldeiser en de vennootschap hebben namelijk eerder een betalingsregeling afgesproken en de schuldeiser heeft zijn dienstverlening daarna doorgezet, wetende van de liquiditeitsproblemen van de vennootschap. Ten aanzien van de vordering ontstaan op een peildatum vlak voor de faillissementsaanvraag, kan de bestuurder echter wel een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt. De bestuurder is immers doorgegaan met het afnemen van de diensten van de schuldeiser op het moment dat hij wist of had moeten behoren te weten dat de vennootschap de facturen niet meer kon betalen. Het hof wijst de vordering van de schuldeiser toe voor zover die ziet op de afgenomen diensten vlak voor het faillissement. 11-04-2023
- Ondernemingskamer Gerechtshof Amsterdam OK; enquête. Tweede fase. Een middellijk meerderheidsaandeelhouder, tevens middellijk bestuurder, van een vennootschap wordt door de minderheidsaandeelhouders verweten dat hij met name zichzelf en zijn familie heeft bevoordeeld, ten nadele van de vennootschap. De OK heeft eerder een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van de vennootschap en de (klein)dochterondernemingen (concernenquête), en heeft onmiddellijke voorzieningen getroffen. In de tweede fase van de enquêteprocedure verzoeken de minderheidsaandeelhouders de OK vast te stellen dat sprake is van wanbeleid en dat de meerderheidsaandeelhouder en enig bestuurder daarvoor verantwoordelijk is. De OK oordeelt dat uit het onderzoeksverslag blijkt van wanbeleid en dat de bestuurder daarvoor verantwoordelijk is. De bestuurder wordt door de OK ontslagen als bestuurder en de eerder aangestelde OK-bestuurder zal voor vooralsnog drie jaar bestuurder blijven. De in beheer overgedragen aandelen blijven voor vooralsnog de duur van drie jaar in beheer. De OK vernietigt de besluiten tot verlening van decharge aan de bestuurder en een besluit tot vaststelling van de managementvergoeding van de bestuurder. 06-04-2023
- Ondernemingskamer Gerechtshof Amsterdam Een aandeelhouder van een joint venture verzoekt de OK een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van de joint venture en enkele onmiddellijke voorzieningen te treffen. De twee aandeelhouders hebben de joint venture opgericht met de bedoeling dat daarin onroerendgoedprojecten ter ontwikkeling worden ingebracht, waarvan vervolgens beide aandeelhouders profijt zouden hebben. De verzoekende aandeelhouder verwijt de andere aandeelhouder dat zij in de joint venture ingebrachte projecten op eigen naam en te eigen bate heeft uitgevoerd en dat zij daarmee baten aan de joint venture heeft onttrokken. De OK oordeelt dat hier geen sprake is van een zuiver vermogensrechtelijk geschil, omdat het functioneren van de joint venture en haar organen ter discussie staat. De OK beveelt een onderzoek maar treft geen onmiddellijke voorzieningen. De toestand van de joint venture vraagt hier niet om en het belang van het onderzoek wordt er niet mee gediend. 17-01-2023
Rechtbank
- Rechtbank Overijssel Een werknemer van een bouwbedrijf loopt door een ongeval op de werkvloer schade op. Hij heeft het bouwbedrijf daarvoor aansprakelijk gesteld, maar (de bestuurder van) het bouwbedrijf laat, ondanks talrijke aanmaningen, na om de aansprakelijkstelling te melden bij de verzekeraar. Na faillissement van het bouwbedrijf en beëindiging van de verzekering door de verzekeraar vanwege wanbetaling, meldt de curator alsnog de aansprakelijkstelling. De verzekering biedt in dat stadium echter geen dekking meer. De werknemer stelt vervolgens de bestuurder aansprakelijk uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid. De rechtbank wijst de vordering toe. Het niet melden van het ongeval bij de verzekeraar levert de bestuurder een ernstig persoonlijk verwijt op. 08-03-2023
- Rechtbank Midden-Nederland Een bedrijfstakpensioenfonds heeft een (voormalig ingeschreven) bestuurder hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor premievorderingen en een dwangbevel uitgereikt. De voormalig bestuurder komt daartegen in verzet. Hij beweert nooit bestuurder te zijn geweest en vermoedt dat hij slachtoffer is geworden van kwade bedoelingen van derden. De kantonrechter oordeelt dat artikel 24 Handelsregisterwet (Hrw) het pensioenfonds weliswaar geen bescherming biedt (de vordering van het pensioenfonds is gebaseerd op de wet), maar dat aan de inschrijving in het Handelsregister wel het vermoeden kan worden ontleend dat de ingeschreven persoon bestuurder was. Het is aan de bestuurder om zijn verweer dat hij in werkelijkheid geen bestuurder was, deugdelijk te motiveren, maar dat heeft hij nagelaten. Evenwel is hij naar het oordeel van de kantonrechter niet hoofdelijk aansprakelijk voor de achterstallige pensioenbijdragen, nu hem het niet melden van de betalingsonmacht niet kan worden verweten omdat hij destijds nog geen bestuurder was. Niet kan worden vastgesteld welke premienota’s opeisbaar zijn geworden in de periode dat hij wel bestuurder was en wanneer hij ten aanzien daarvan melding van betalingsonmacht had moeten doen. Het verzet wordt gegrond verklaard. 21-12-2022