Update
Geachte mevrouw/heer,
Bijgaand treft u een nieuwe OR Update aan.
Rechtspraak
In deze nieuwsbrief vindt u een overzicht van de rechtspraak die sinds de vorige nieuwsbrief op www.or-updates.nl is gepubliceerd.
Onderaan deze mail vindt u handige linkjes met weekoverzichten per instantie en kunt u de pdf met alle nieuw toegevoegde samenvattingen van ondernemingsrechtelijke uitspraken vanaf de website downloaden.
Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit:
Hoge Raad 26 april 2024, OR 2024-0125, Bestuurder/Parkdale International B.V.
Een bestuurder is door de rechtbank en het hof aansprakelijk gehouden op grond van artikel 2:9 BW, ondanks dat hij opwierp dat de klachtplicht ex artikel 6:89 BW is verstreken en een beroep op bestuurdersaansprakelijkheid daarom niet meer mogelijk is. In cassatie baseert hij een van de middelen op de reikwijdte van de klachtplicht. Het middel faalt en de Hoge Raad oordeelt dat de aard van de rechtsverhouding tussen bestuurder en rechtspersoon geen ruimte biedt voor een beroep op een redelijke klachttermijn. Dit is in lijn met de conclusie van A-G Assink, waaraan in deze samenvatting eveneens aandacht wordt besteed.
Hoge Raad 6 oktober 2023, OR 2024-0126, Prejudiciële vragen over de bestuurdersaansprakelijkheid o.g.v. artikel 36 lid 4 IW
Een bestuurder is door de Ontvanger aansprakelijk gesteld voor naheffingsaanslagen loonbelasting en btw op grond van artikel 36 lid 4 Invorderingswet 1990 (IW), omdat geen rechtsgeldige melding van betalingsonmacht is gedaan. Het hof oordeelt dat de bestuurder in zijn hoedanigheid van oud-bestuurder voor wat betreft het laatste tijdvak erin slaagt te bewijzen dat het niet-betalen van de belastingen niet aan zijn kennelijk onbehoorlijk bestuur is te wijten. Voor alle eerdere tijdvakken wordt de bestuurder aangemerkt als ‘huidig bestuurder’, zodat de bestuurder voor die tijdvakken niet wordt toegelaten tot het leveren van tegenbewijs en de aansprakelijkheid in zoverre in stand blijft. In cassatie stelt de Hoge Raad vervolgens prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de EU of de moeilijke bewijspositie van de bestuurder ten aanzien van de bestuurdersaansprakelijkheid voor btw-schulden in strijd is met het EU-evenredigheidsbeginsel. Een bestuurder kan namelijk alleen in geval van overmacht of als hij te goeder trouw is afgegaan op het advies van een derde, die hij voor voldoende deskundig mocht houden, aannemelijk maken dat het niet aan hem is te wijten dat een lichaam niet aan zijn meldingsplicht heeft voldaan.
Onze zoekfunctie
Wist u dat OR Updates uit meer bestaat dan deze nieuwsbrief?
Onze website biedt u bijvoorbeeld de mogelijkheid om op doeltreffende wijze de database te doorzoeken, zodat u de voor u relevante uitspraken kunt vinden. Zo kunt u bijvoorbeeld zoeken op onderwerp, instantie, rechter of advocaat.
Kijk hier voor meer informatie over de mogelijkheden.
Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de ondernemingsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, dan kunt u mailen naar or-updates@budh.nl. Wij stellen dat erg op prijs.
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar juridisch@boom.nl.
Met vriendelijke groet,
Karel Boonzaaijer, Evert Leemreis en Emmanuel Lokin
Hoofdredactie OR Updates
Hoge Raad
- Hoge Raad Een bestuurder is door de rechtbank en het hof aansprakelijk gehouden op grond van artikel 2:9 BW, ondanks dat hij opwierp dat de klachtplicht ex artikel 6:89 BW is verstreken en een beroep op bestuurdersaansprakelijkheid daarom niet meer mogelijk is. In cassatie baseert hij een van de middelen op de reikwijdte van de klachtplicht. Het middel faalt en de Hoge Raad oordeelt dat de aard van de rechtsverhouding tussen bestuurder en rechtspersoon geen ruimte biedt voor een beroep op een redelijke klachttermijn. Dit is in lijn met de conclusie van A-G Assink, waaraan in deze samenvatting eveneens aandacht wordt besteed. 26-04-2024
- Hoge Raad Een bestuurder is door de Ontvanger aansprakelijk gesteld voor naheffingsaanslagen loonbelasting en btw op grond van artikel 36 lid 4 Invorderingswet 1990 (IW), omdat geen rechtsgeldige melding van betalingsonmacht is gedaan. Het hof oordeelt dat de bestuurder in zijn hoedanigheid van oud-bestuurder voor wat betreft het laatste tijdvak erin slaagt te bewijzen dat het niet-betalen van de belastingen niet aan zijn kennelijk onbehoorlijk bestuur is te wijten. Voor alle eerdere tijdvakken wordt de bestuurder aangemerkt als ‘huidig bestuurder’, zodat de bestuurder voor die tijdvakken niet wordt toegelaten tot het leveren van tegenbewijs en de aansprakelijkheid in zoverre in stand blijft. In cassatie stelt de Hoge Raad vervolgens prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de EU of de moeilijke bewijspositie van de bestuurder ten aanzien van de bestuurdersaansprakelijkheid voor btw-schulden in strijd is met het EU-evenredigheidsbeginsel. Een bestuurder kan namelijk alleen in geval van overmacht of als hij te goeder trouw is afgegaan op het advies van een derde, die hij voor voldoende deskundig mocht houden, aannemelijk maken dat het niet aan hem is te wijten dat een lichaam niet aan zijn meldingsplicht heeft voldaan. 06-10-2023
Hof
- Gerechtshof Den Haag De curator van een vennootschap die een onderneming dreef die zich bezighield met het genereren van leads op internet, stelt de (indirect) bestuurders aansprakelijk op grond van onder meer artikel 2:248 BW. Het bestuur zou naar de mening van de curator niet deugdelijk hebben geëvalueerd of een geplande harde groeiversnelling voor 2012 nog mogelijk was, de vennootschap ongecontroleerd hebben laten groeien waardoor liquiditeitsproblemen zijn ontstaan en de onderneming na oktober 2012 hebben voortgezet terwijl dit onverantwoord was omdat er geen concreet zicht was op verbetering. Het hof kan zich niet vinden in deze stellingen van de curator en wijst de vorderingen van de curator af. 14-05-2024
- Gerechtshof Amsterdam De rechtspersoon-bestuurder en de indirect bestuurder van een vennootschap zijn in hoger beroep door het gerechtshof Amsterdam aansprakelijk bevonden wegens onbehoorlijke taakvervulling op grond van artikel 2:9 BW. Het hof oordeelt dat sprake is van een ernstig verwijt wegens het laten betalen van vervalste facturen door de vennootschap, zonder voldoende onderzoek te hebben gedaan naar de legitimiteit van deze facturen. Hiermee vernietigt het hof het oordeel van de rechtbank in eerste aanleg, waarin een persoonlijk ernstig verwijt niet voldoende bewezen werd geacht. De rechtspersoon-bestuurder ontkomt volgens het hof niet aan aansprakelijkheid door het ontbreken van een formeel benoemingsbesluit, omdat het besluit tot benoeming van een bestuurder vormvrij kan geschieden en zelfs stilzwijgend kan plaatsvinden. 05-12-2023
Rechtbank
- Rechtbank Rotterdam De curator in het faillissement van een holding en tussenholding stelt de bestuurder en aandeelhouder van de holding aansprakelijk op grond van artikel 2:248 BW. Daarnaast vordert de curator terugbetaling van uitgekeerd dividend, omdat het dividendbesluit nietig zou zijn. De rechtbank wijst deze vorderingen ten aanzien van de holding toe. De vorderingen ten aanzien van de tussenholding worden afgewezen. 17-04-2024
- Rechtbank Gelderland Het OM verzoekt de rechtbank een bv te ontbinden op grond van artikel 2:185 lid 1 BW, op kosten van de bv ex artikel 2:23 lid 2 BW een vereffenaar te benoemen en de vereffenaar een aanwijzing te geven afstand te doen van het aanwezige banksaldo en dit na aftrek van de beloning van de vereffenaar te laten overboeken naar de Staat. Het verzoek hangt samen met de geconstateerde overtreding van de sanctiewet door het uitvoeren van verboden goederen naar Rusland. De rechtbank ontbindt de bv, benoemt een vereffenaar en bepaalt dat diens beloning zal (en kan) worden voldaan vanuit het beslagen banksaldo. Voorts beslist de rechtbank dat het aan de vereffenaar is om op basis van de nader door hem te ontvangen informatie over onder meer de herkomst van de banktegoeden zelfstandig te beoordelen of hij in het kader van zijn taak als vereffenaar van het vermogen van de bv, afstand zal doen van het aanwezige banksaldo. 15-04-2024
- Rechtbank Rotterdam De bestuurder van een failliete rechtspersoon wordt persoonlijk aansprakelijk gesteld door een oud-werknemer. De oud-werknemer vordert onder andere betaling van een bedrag dat de rechtspersoon had moeten betalen op grond van een voor datum faillissement gesloten vaststellingsovereenkomst. De rechtbank oordeelt dat de bestuurder geen ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. Verder overweegt de rechtbank dat de enkele schending van de Beklamelnorm een bestuurder nog niet schadeplichtig maakt. Ook moet een causaal verband bestaan tussen de gestelde schade en de schending van die norm. Dit verband bestaat alleen als eiser door de gewekte schijn van kredietwaardigheid de vaststellingsovereenkomst is aangegaan – wat hij anders niet zou hebben gedaan – en hierdoor in een slechtere positie is gekomen. Omdat de vordering van eiser op de rechtspersoon al bestond voor de vaststellingsovereenkomst, kan niet worden gezegd dat eiser in een nadeliger positie is komen te verkeren dan waarin hij verkeerde voordat de vaststellingsovereenkomst werd gesloten. De rechtbank wijst alle vorderingen af. 10-04-2024
- Rechtbank Den Haag Het verzoek van een certificaathouder tot voorlopige schorsing en ontslag van een of meer bestuurders van een STAK zijn door de rechtbank Den Haag afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de bestuurders rechtsgeldig zijn benoemd, ook al is duidelijk dat niet alle vormvereisten stringent zijn nageleefd. De STAK heeft bovendien mogen besluiten om certificaten na een Change of Ownership bij de certificaathouders in kwestie te behouden; dit recht is volgens de rechtbank onder het voorkeursrecht te scharen dat in de administratievoorwaarden aan de STAK is toebedeeld. Er is geen grond aanwezig om aan te nemen dat de bestuurders hun taken hebben verwaarloosd. 21-11-2023