Naar boven ↑
4.207 resultaten

Rechtspraak

OR 2023-0111

Enquête Prien Holding B.V. en Gravier E. Beheer B.V.

Twee (middellijk) aandeelhouders van twee vennootschappen die actief zijn in de vastgoedsector raken na een financiële tegenvaller in conflict met elkaar. In een daaropvolgende enquêteprocedure oordeelt de OK, nadat een door de OK aangewezen onderzoeker zijn verslag uitbrengt, dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om vast te stellen dat sprake is geweest van wanbeleid. De curator van een van de inmiddels failliet verklaarde vennootschappen stelt cassatieberoep in tegen de beschikking van het OK in de zaken van beide vennootschappen. De cassatiemiddelen zien er – kort gezegd – op dat de OK ten onrechte de onderzoeksvraag te beperkt geformuleerd zou hebben en feiten uit het onderzoeksverslag die zouden moeten leiden tot het oordeel dat sprake is geweest van wanbeleid, niet heeft meegewogen. Daarnaast klaagt de curator dat het niet veroordelen van twee oud-bestuurders (tevens middellijk aandeelhouders) in de kosten onvoldoende is gemotiveerd. A-G Assink concludeert tot verwerping van de cassatieklachten. Volgens de A-G kan het eventueel door de OK op basis van artikel 2:355 lid 1 BW te vellen wanbeleidoordeel niet los worden gezien van wat de OK de onderzoeker(s) heeft opgedragen of toegestaan te betrekken in het onderzoek en de neerslag daarvan in het onderzoeksverslag. Volgens de A-G moet de OK zich in beginsel richten naar de in het verslag door de onderzoeker conform de onderzoeksopdracht opgenomen bevindingen ten aanzien van het onderwerp van het gelaste onderzoek. Daarbuiten zou de OK volgens de A-G geen oordeel moeten vellen of uit dit verslag van zulk wanbeleid is gebleken. De Hoge Raad volgt de conclusie van de A-G en verwerpt het cassatieberoep.
Hoge Raad, 31-03-2023

Rechtspraak

OR 2023-0108

Minister van Financiën/Stichting Beheer SNS Reaal, FNV, VEB e.a.

De Hoge Raad verwerpt het beroep in cassatie van de Minister van Financien tegen de eindbeschikking van de OK in de procedure over de onteigening van de SNS Bank. De OK stelde in die beschikking de schadeloosstelling voor de onteigening van effecten, uitgegeven door SNS Bank en SNS Reaal en van vorderingen op die vennootschappen vast. De Minister van Financiën komt tegen de eindbeschikking van de OK in beroep in cassatie. De kern van het bezwaar van de Minister van Financiën is dat de door de OK bepaalde waarde van de achtergestelde obligaties en leningen ver ligt boven de waarde die zij volgens hem op het moment van de onteigening werkelijk hadden. De klachten richten zich vooral op oordelen van de OK, waarmee zij heeft aangesloten bij een deskundigenrapport. De Hoge Raad stelt voorop dat een rechter een beperkte motiveringsplicht heeft ten aanzien van zijn beslissing om de bevindingen van een deskundige al dan niet te volgen. De klachten van de minister zien vooral op door de OK gemaakte keuzes bij het toepassen van de maatstaf om de schadeloosstelling te bepalen. Die klachten slagen niet omdat de uitleg van de OK geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk of onvoldoende is gemotiveerd. In de uitspraak van de OK omtrent de kosten van het geding (art. 6:11 lid 4 Wft) stelde de OK een algemeen plafond vast voor de kosten van belanghebbenden. De OK heeft een grote mate van vrijheid bij de bepaling welke omvang van kosten redelijk is en heeft daarbij niet individueel hoeven toetsen. De Hoge Raad vindt de bepaling van een algemeen plafond niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Hoge Raad, 21-04-2023