Naar boven ↑
4.214 resultaten

Rechtspraak

OR 2022-0271

Aansprakelijkheid van bestuurder van Hypotheekadvies [appellant] B.V.

Een voormalig klant van een vennootschap actief in het verlenen van diensten op het gebied van hypotheken, heeft die vennootschap opdracht gegeven om een renterekening te openen bij een bank. In de voorwaarden is afgesproken dat de klant hiervoor een vaste rente zal ontvangen, met een looptijd van tien jaar. Op enig moment staken de rentebetalingen, en na afloop van de voorgeschreven looptijd wordt de hoofdsom niet terugbetaald. De klant heeft de bestuurder en enig aandeelhouder van de vennootschap als bestuurder aansprakelijk gesteld voor het bedrag dat de klant op de rekening heeft gestort, inclusief de gemiste rentebetalingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vennootschap en haar bestuurder ieder een gelijk deel van de hoofdsom moeten terugbetalen, met wettelijke rente vanaf het einde van de looptijd van de lening. De bestuurder van de vennootschap heeft hoger beroep ingesteld om deze veroordeling ongedaan te maken en stelt dat geen sprake is van een ernstig verwijt omdat kwade bedoelingen ontbraken. De klant heeft incidenteel hoger beroep ingesteld met als doel de gevorderde hoofdelijke veroordeling van de vennootschap en haar bestuurder alsnog toegewezen te krijgen. Het hof oordeelt dat sprake is van een ernstig verwijt, nu de bestuurder het geld van de klant heeft aangewend om de vaste lasten van de vennootschap te betalen en daardoor wist dat de vennootschap haar verplichtingen jegens haar klant niet zou kunnen nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de schade die de klant daardoor zou lijden. De vennootschap en haar bestuurder worden door het hof hoofdelijk veroordeeld tot vergoeding van de schade van de klant.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-09-2022

Rechtspraak

OR 2023-0001

Pluvezo B.V./Bestuurder van Pluvezo B.V.

Een vennootschap stelt haar voormalige bestuurder aansprakelijk voor het verstrekken van geldleningen zonder daartoe van de kredietnemer zekerheid te bedingen. De kredietnemer is failliet gegaan toen het merendeel van de geldleningen nog openstond. De vennootschap tracht de schade op de bestuurder en diens uiteindelijk belanghebbende te verhalen op grond van artikel 2:9 BW jo. artikel 2:11 BW. In casu betreft het de uitspraak van het hof na verwijzing door de Hoge Raad. Vóór verwijzing oordeelde de rechtbank in eerste aanleg tot afwijzing van de vorderingen van de vennootschap vanwege een geslaagd beroep op verjaring. Deze uitspraak werd door het hof ’s-Hertogenbosch bekrachtigd, maar het arrest van het hof werd in cassatie vernietigd wegens onvoldoende onderbouwing. Na verwijzing draait de procedure niet meer enkel om de verjaring, maar ook om het beroep van de bestuurder op decharge. Het hof Arnhem-Leeuwarden, na verwijzing, wijst de vordering van de vennootschap af omdat door de algemene vergadering van de vennootschap decharge is verleend aan de bestuurder voor het boekjaar waarin de geldleningen zijn verstrekt. Het dechargebesluit is rechtsgeldig genomen door het bevoegde orgaan en het ontbreken van zekerheden voor de geldleningen wordt voldoende duidelijk uit de jaarrekening die voorafgaand aan de dechargeverlening werd vastgesteld. De vennootschap heeft daarmee haar aanspraken op de bestuurder prijsgegeven. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank onder verbetering van gronden. De vennootschap haalt dus alsnog bakzeil.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-11-2022

Rechtspraak

OR 2022-0260

Concernenquête Sint Maarten Harbour Holding Company c.s.

Het Openbaar Ministerie van Sint Maarten dient bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao en Sint Maarten een enquêteverzoek in tegen een concern dat in Sint Maarten actief is in de haven. Het feit dat onder andere sprake was van belangenconflicten, ongeoorloofde financiële risico’s en het niet voldoen aan de in de statuten opgenomen governance-regels, maken volgens het OM dat er gegronde redenen zijn om aan een juist beleid en een juiste gang van zaken te twijfelen. In het verlengde van het enquêteverzoek, verzoekt het OM het hof bij wijze van voorlopige voorziening tevens een aantal maatregelen te treffen, waaronder het benoemen van een tijdelijk bestuur en schorsing van de zittende bestuursvoorzitter. Omdat de concernvennootschappen lopende de enquêteprocedure al maatregelen hadden getroffen, komt het hof tot het oordeel dat het gelasten van een enquête naar het oordeel van het hof niet langer opportuun is. Het verzoek van het OM wordt daarom afgewezen. Het OM stelt daartegen cassatieberoep in. De Hoge Raad houdt de beschikking van het hof in stand. De Hoge Raad overweegt dat de enquêteregeling is gericht op het belang van de rechtspersoon en dat bij de belangenafweging dat belang daarom voorop staat, hoewel ook het openbaar belang een reden kan zijn voor het toewijzen van een enquêteverzoek. Het wettelijke stelsel van het enquêterecht biedt de ruimte aan rechtspersonen om zelf maatregelen te treffen ter verbetering van het beleid en de gang van zaken. 
Hoge Raad, 18-11-2022